Jaar 2006-2007 Cyclus C
Bezinning bij / surfen naar:

Zusters en broeders,

Vorige week schreef Paulus aan de Korintiërs dat de Geest aan ieder zijn eigen gave geeft. De een heeft de gave van de profetie, de ander die van het geloof, nog een ander die van de kennis en ga zo maar door. Vandaag gaat hij daar verder op in, en hij doet dat door die merkwaardige vergelijking met het menselijke lichaam. De verschillende ledematen van dat lichaam hebben elkaar nodig om samen een lichaam te kunnen vormen. Ze zijn dus allemaal even belangrijk want allemaal even onmisbaar. Zo is het ook met de gaven van de Geest: ze zijn allemaal even belangrijk want allemaal even onmisbaar. Geen rangschikking van ‘bidden is belangrijker dan zieken verzorgen’ of ‘een lector is meer onmisbaar dan iemand die de kerk poetst.’ ‘Nee,’ zegt Paulus, ‘we zijn met zijn allen door de doop één enkel lichaam geworden en allen werden wij gedrenkt met één Geest’ en gelukkig heeft die Geest voor verscheidenheid gezorgd, anders werden er een heel aantal dingen gewoon niet gedaan. Geen rangschikking dus op basis van het kunnen, en zeker niet op basis van het bezit van mensen. De directeur is niet meer dan de werknemer, de vakbondsafgevaardigde is niet meer dan de andere arbeider en de bediende, de rijke is niet meer dan de arme, de pastoor is niet meer dan de kerkganger, de gezonde is niet meer dan de zieke.

Maar uit de vergelijking met het lichaam volgt ook dat we nooit iemand mogen uitstoten of afwijzen. Wie die iemand ook is, vanwaar hij ook afkomstig is, wat hij misschien ook heeft uitgespookt, we mogen hem niet uitstoten. Hij maakt immers deel uit van dat ene lichaam dat wij allemaal samen zijn. Ik denk dat we het daar moeilijk mee hebben en dat we, dikwijls bijna automatisch, mensen afwijzen. Omdat ze niet dezelfde kleur hebben als wij, niet tot dezelfde stand behoren, uit een ander land komen, iets mispeuterd hebben of in de gevangenis hebben gezeten, omdat ze dit en omdat ze dat. Altijd is er wel iets wat ons zeer selectief maakt. ‘De hand is niet belangrijker dan de voet, en het oor is even onmisbaar als het oog’, zegt Sint-Paulus streng. ‘Niet discrimineren, niemand afwijzen, iedereen als gelijke behandelen.’

Verder kunnen we uit de vergelijking ook afleiden dat we als gelovigen een gemeenschap vormen, en daar hebben veel mensen geen oren meer naar. Dat wijst elk onderzoek uit: zestig, zeventig procent van de Vlamingen noemt zich gelovig, maar nog geen vijf procent is vaste kerkganger. ‘Ik heb de mis en de hele rimram van de Kerk niet nodig’, zeggen ze, ‘mijn geloof is iets tussen God en mij.’ Als er tenminste sprake is van God, van velen geloven niet meer in God, wel in ‘iets’. ‘Er moet ergens wel iets zijn’, hoor je meer en meer zeggen.

Zuster en broeders, ik spreek me niet uit over het geloof van anderen, maar ik weet wel dat christen zijn gemeenschap insluit. Geloofsgemeenschap, liturgische gemeenschap, biddende, vierende, dankende, zorgende gemeenschap. ‘We zijn met zijn allen één enkel lichaam’, zegt Paulus. ‘Punt uit.’ We kunnen als christen niet zomaar een beetje op ons eentje ergens iets geloven. Wie christen wil genoemd worden, moet de draad van dat christenzijn in zijn leven opnemen, en die draad voert tot gemeenschap. Kijk maar naar Jezus: wat was het eerste wat Hij deed wanneer hij zijn openbaar leven begon? Hij riep twaalf apostelen, met wie Hij van bij het begin een gemeenschap vormde. En hoezeer Hij ook inging tegen de heersende priesterklasse van die tijd, tegen de schriftgeleerden en farizeeën, Hij bleef voor de volle honderd procent trouw aan het voorschrift dat elke jood op de sabbat naar de synagoge gaat om er in gemeenschap naar het woord van God te luisteren. Vandaag zeggen veel mensen dat ze christen kunnen zijn zonder de zondagse mis, zonder het gezamenlijk luisteren naar en bidden rond het woord van God.

Jezus dacht daar anders over. Dat hoorden we in het evangelie: Lucas schrijft uitdrukkelijk dat Jezus volgens zijn gewoonte op de sabbatdag naar de synagoge ging, en daar las Hij voor uit de boekrol van de profeet Jesaja. En Hij leest niet zomaar iets, nee, Hij zoekt gericht naar de woorden die Hij wil citeren: ‘De Geest van de Heer heeft mij gezonden om aan armen de Blijde boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien; om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer.’

Zusters en broeders, Jezus richt zich in dit programma - want dat is het inderdaad: een programma dat Hij zich voorneemt uit te voeren - niet tot de enkeling, wel tot iedereen. Hij is niet gekomen voor het heil van het individu, wel voor dat van de gemeenschap. Gods Blijde Boodschap geldt voor iedereen, en Jezus richt zich ook tot iedereen.

Laten we dat niet vergeten: geloven, christen zijn doe je niet alleen. Wie wél alleen wil zijn in zijn geloof, wijkt af van de Bron zelf, en die Bron is Jezus. En van Jezus afwijken, kan niet echt de bedoeling zijn. Laten we dus trouw zijn aan onze wekelijkse viering van Gods Woord en Brood, en laten we altijd een gelovige gemeenschap zijn. Amen.

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha