Jaar 2006-2007 Cyclus C
Bezinning bij / surfen naar:

Zusters en broeders,

In de eerste lezing hoorden we het verhaal over de roeping van Elisa. Die roeping gebeurt heel resoluut, te nemen of te laten. Dat past helemaal bij Elia, die als een soort rambo door het Oude Testament trekt. In het hoofdstuk dat voorafgaat aan de lezing van vandaag heeft hij de achthonderdvijftig priesters van Baäl en Asjera uitgedaagd om via een offerplechtigheid na te gaan of hun afgoden even sterk zijn als Jahweh. Wanneer hun offer niet aanvaard wordt en het zijne wel, laat hij hen zonder meer vermoorden door het volk. Ook in de lezing van vandaag kan het niet resoluut genoeg: zonder boe of ba gooit hij Elisa zijn profetenmantel toe, ten teken dat hij hem als zijn opvolger roept. Wanneer Elisa afscheid wil nemen van zijn ouders, hoeft het al niet meer voor Elia. Maar misschien stel je je de vraag: wat is dat eigenlijk, zo’n profetenmantel? Wel, in vroegere tijden gingen mensen gekleed volgens hun beroep. Soldaten droegen een uniform, ambachtslieden een boezeroen, rechters waren herkenbaar aan een baret op het hoofd enzovoort. En profeten droegen een lange mantel. Denk maar aan Johannes de Doper: hij ging gekleed in een lange kameelharen mantel. Die traditie van kledij volgens beroep leeft trouwens vandaag nog voort. Bij een assisenproces bijvoorbeeld dragen zowel rechters als advocaten nog altijd een lange mantel.

Terug naar het verhaal van Elia en Elisa. Die ment een span van twaalf koppels ossen. Uiteraard is dit een beeld. Meer dan dertig meter ossen voor de menner uit is onmogelijk. Wellicht staan die twaalf spannen voor de twaalf stammen van Israël. Ook dat Elisa twee ossen slacht en ze kookt op het hout van de jukken, is veelbetekenend: net of hij symbolisch afscheid neemt van het juk dat achter hem ligt, van zijn verleden dus.

Het is allemaal erg resoluut, en zo klinkt ook het evangelie. Jezus vat vanuit Galilea zijn tocht naar Jeruzalem aan. Hij weet wat Hem daar te wachten staat, maar toch aarzelt Hij niet. Om een lange omweg te vermijden, trekt hij door het heidense Samaria. Hij zendt boden uit om zijn verblijf in een dorp voor te bereiden. Het is een zinnetje waar we misschien overheen lezen, maar dat doen we beter niet. Het toont immers aan dat Jezus niet zomaar een beetje van de hak op de tak zijn Blijde Boodschap verkondigde, maar dat Hij heel gestructureerd en planmatig te werk ging. Hij liet weinig of niets aan het toeval over. Het zinnetje bevat misschien zelfs een beetje een antwoord op de vraag of Jezus de Kerk met haar structuren en haar uitbouw wel gewild heeft. Het is een vraag die dikwijls gesteld wordt, en die door nogal wat mensen negatief beantwoord wordt. Welnu, ik denk dat ze zich vergissen. Ook Jezus bouwde immers structuren uit, ging doelmatig te werk en wist heel precies wat zijn doel was. De gestructureerde Kerk spiegelt zich dus aan haar stichter, en dat kan niet verbeterd worden.

En verder: net als de eerste lezing staat de evangelielezing vol krasse uitspraken. Het begint al met Jacobus en Johannes: omdat Jezus ergens niet welkom is, willen ze God vragen het dorp te verdelgen. Ze zijn dus even erge rambo’s als Elia in de eerste lezing. Maar Jezus wijst hen streng terecht: geen wraak, geen vernietiging, geen misbruik van God om eigen mislukkingen en tegenslagen te wreken.

Ik denk dat dit ons recht in het hart geschreven is. Ik denk dat ook wij soms de neiging hebben God ter hulp te roepen om mensen te treffen met wie we het moeilijk hebben. Misschien zeggen ook wij soms: ‘Hoe kan God dat toelaten?’ of ‘Ik hoop dat God hem of haar straft voor wat hij of zij mij aandoet.’ Ik denk ook aan de moslimzelfmoordenaars die liefst zoveel mogelijk mensen in hun waanzin meeslepen. En of dat nog niet erg genoeg is: ze doen dat vanuit de zekerheid dat Allah verplicht is hun voor die waanzin tweeënzeventig maagden ter beschikking te stellen, de hele eeuwigheid lang. Je mag gewoon niet denken aan zoveel menselijke arrogantie.

Zusters en broeders, God voor onze wagen spannen om anderen te treffen, te straffen, te vernietigen: het is een zware zonde. Ik weeg mijn woorden, maar ik blijf erbij: het is een zware zonde. Wij mensen die God tot iets zouden kunnen dwingen, en dan nog tot iets slechts: hoe kunnen we het zelfs maar overwegen. God is geen straf en zeker geen wraak. God is liefde, en daarmee is alles gezegd. En God is God. Laat God dus God zijn. Wanneer we dat niet doen, wijst Jezus ook ons zeer streng terecht, net zoals Hij Jacobus en Johannes terechtwijst. Het is trouwens merkwaardig dat ook Johannes hier zo flagrant in de fout gaat. Hij wordt in de evangelies altijd getekend als de man die weet wat goddelijke liefde is. Dat blijkt heel sterk uit het evangelie dat hijzelf schreef en ook uit zijn brieven. Niemand beklemtoont meer dan hij dat God liefde is, en toch gaat hij hier zwaar onderuit. Dat is een vingerwijzing voor ons: als zelfs Johannes onderuit gaat, zijn wij zeker vatbaar voor verkeerde gedachten en wensen.

Ik wou nog even blijven stilstaan bij de meest resolute uitspraak van Jezus: “Laat de doden hun doden begraven, maar gij, ga heen en verkondig het Rijk Gods.” Uiteraard is dat van die doden niet letterlijk te nemen. Neem nu de situatie: een man wil eerst zijn vader begraven en daarna Jezus volgen. Ik kan me niet voorstellen dat die man naar Jezus zou gaan terwijl zijn vader net gestorven is. In die tijd en op die plaats werden de doden immers de dag zelf van het overlijden of ten laatste de dag erna begraven. Dat is trouwens nog altijd zo in moslimlanden. Die man heeft dus niet eens de tijd om naar Jezus toe te gaan. We kunnen Jezus’ uitspraak dan ook niet letterlijk opvatten. Inhoudelijk is ze zelfs niet mogelijk: hoe zouden doden immers andere doden kunnen begraven. Wat Jezus bedoelt is: ‘Laat het verleden voor wat het is en sla de hand aan de ploeg, op weg naar de toekomst. De toekomst van het Rijk Gods. Werk aan dat Rijk Gods met al je kunnen, je hele leven lang. Blijf niet staan bij mislukkingen, laat je niet uit je lood slaan wanneer het niet loopt zoals je zou willen.’

Zusters en broeders, opnieuw is dat ons recht in het hart gegrepen. Ieder van ons heeft zijn verleden, en dat verleden is niet altijd even mooi en even gelukkig. Ieder van ons heeft al te maken gehad met ziekte, lijden en dood, met mislukkingen, met verdriet en ellende. ‘Welnu,’ zegt Jezus, ‘laat dat uw leven, uw inzet, uw geloof niet verlammen.’ Niet voor verlamming, wel voor vrijheid heeft God ons geschapen. De vrijheid om mee te werken aan het Rijk Gods, zijn Rijk van liefde, vrede en gerechtigheid. Amen.

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha