Jaar 2009-2010 Cyclus C

Bezinning bij / surfen naar:

  • Handelingen 14, 21-27
  • Johannes 13, 31-33a.34-35

    Zusters en broeders,

    We hoorden in het evangelie een heel kort stukje uit de lange afscheidsrede van Jezus tijdens het Laatste Avondmaal. Het lijkt misschien eigenaardig dat we in deze paastijd, in de verrijzenistijd dus, een stukje evangelie horen dat niet met Jezus’ verrijzenis, maar veeleer met zijn lijden en dood te maken heeft. Je weet immers wat er na het Laatste Avondmaal gebeurt: Jezus wordt gevangengenomen, gemarteld en op wrede wijze vermoord. Jezus zinspeelt daar trouwens op in dit kleine stukje evangelie. Judas is weggegaan, en Jezus weet waarom: hij heeft Hem verraden en zal Hem aangeven bij hen die zijn dood willen. En dan zegt Jezus iets heel merkwaardigs: ‘Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem.’ Met andere woorden: zijn komende lijden en dood maken integraal deel uit van de glorie van zijn verheerlijking. God heeft niet op zijn verrijzenis gewacht om Hem te verheerlijken, nee, die verheerlijking begint met zijn lijden en dood. Het lijkt merkwaardig, maar het is dat niet: de verrijzenis kan immers maar plaatsvinden na de dood. Dood en verrijzenis zijn onlosmakelijk met elkaar begonnen.

    Het Laatste Avondmaal, het verraad en het weggaan van Judas betekenen een scharniermoment in het Jezusverhaal, en dat zijn ook de woorden die Hij op dat moment spreekt. Hij zegt: ‘Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben zoals Ik u heb liefgehad.’ De liefde die Hij bedoelt is van een ander gehalte dan de liefde die mensen elkaar kunnen toedragen: het gaat niet om een gevoel of een verlangen, maar om een levenshouding die gebaseerd is op Jezus, dus elkaar liefhebben zoals Hij, zoals God ons liefheeft. En hoe God ons liefheeft, weten we doorheen Jezus: Hij had aandacht voor zijn medemens, voor gelijk welke medemens, rijk of arm, ziek of gezond, jood of niet-jood, gelovig of ongelovig. Hij ging mee in hun verhaal, en probeerde dat verhaal zo nodig ten goede te keren. Dus redde Hij de overspelige vrouw van de dood, genas Hij zieken, raakte Hij melaatsen aan hoewel dat absoluut verboden was, genas Hij de knecht van een Romeinse officier, voerde Hij een diepgaand gesprek met een Samaritaanse vrouw – een heidense dus in de ogen van de joden, en bovendien een vrouw – enzovoort. Liefde, naastenliefde was de kern van zijn leven, en ze moet ook de kern zijn van zijn leerlingen, dus ook van ons. En het moet gezegd: de eerste christenen hebben die kern goed begrepen, want niet-christenen zegden met bewondering en wellicht ook met een zekere jaloersheid over hen: ‘Zie hoe ze elkaar liefhebben.’ Ze hebben die kernboodschap ook met enthousiasme uitgedragen. Een staaltje daarvan hoorden we in de eerste lezing: Paulus en Barnabas reizen bij manier van spreken de halve wereld af om het goede woord te verkondigen. 

    Doorheen de eeuwen is de Kerk die boodschap van ‘liefde zoals Jezus, zoals God ons liefheeft’ blijven uitdragen. Ze heeft er gestalte aan gegeven in missionering en in ontelbaar veel instellingen die direct of indirect met naastenliefde te maken hebben: scholen, ziekenhuizen, verenigingen voor het goede doel et cetera. En daarnaast houdt ze, in het spoor van Jezus, ons de naastenliefde als levenshouding voor: dat we van elkaar zouden houden zoals Jezus, zoals God van ons houdt. Dat we dus een betrokken aandacht zouden hebben voor elkaar en voor al onze medemensen. De laatste jaren slaat die boodschap, zeker in de westerse wereld, niet echt goed meer aan. Dat ligt beslist niet aan de boodschap, wel aan de manier waarop ze gebracht wordt. In 2007 publiceerden de Belgische bisschoppen een brochure waarop ze daar zijdelings op ingaan. Toenmalig kardinaal Danneels zei bij de voorstelling van de brochure dat hij betreurde – en ik citeer – ‘dat de Kerk tegenwoordig vaak met een neen-verhaal naar buiten komt, terwijl ze juist een positieve boodschap moet uitdragen.’ Hij voegde daar nog aan toe dat de bisschoppen met de brochure ‘het beeld van de Kerk als boze stiefmoeder die niets anders doet dan haar omgeving het leven zuur maken’ wil bijstellen, want ‘achter elk neen zit een ja verborgen.’ Aldus de toenmalige kardinaal.

    Dat ‘ja’ is de essentie van het christendom, van onze gemeenschap, van ons geloof. Het ‘ja’ tegen God, het ‘ja’ tegen het leven dat we elke dag leven, het ‘ja’ tegen elkaar en tegen de wereld. ‘Ja, ik wil er zijn voor u.’ De woorden dus waarmee God zichzelf in het Oude Testament een naam geeft. Dat is de kern van ons christen zijn, van onze gemeenschap, van ons leven: er zijn voor elkaar en voor God. Niet met grote woorden en daden, maar in de gewoonheid van ons leven van elke dag. Met de liefde van God als cement voor de liefde die ons bindt. Zolang we die liefde beleven, is er hoop en is er toekomst. Zonder die liefde zijn die er niet, want God is liefde. Zonder liefde is God niet, en is er ook geen hoop en geen toekomst.

    Zusters en broeders, waarop wachten we om voluit voor liefde, voor goedheid, voor barmhartigheid, voor zachtmoedigheid, voor vrede te gaan? Ik denk dat wijzelf, onze gemeenschap en de wereld daar alleen maar beter van worden. Amen. 

Download deze preek in Microsoft Word formaat

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha