Jaar 2013-2014 Cyclus A

 

Zusters en broeders,

Zoals zo dikwijls vertelt Jezus een fantastische parabel over het Rijk der hemelen, en dat is het rijk van liefde, vrede en gerechtigheid dat God bij zijn schepping heeft gewild en dat Jezus ons heeft voorgeleefd. Dit keer lijkt dat Rijk op een landeigenaar die vroeg in de morgen arbeiders huurt voor zijn wijngaard. Hij zal ze ’s avonds één denarie betalen, en dat is een goed loon, want het komt overeen met meer dan honderd euro. Blijkbaar heeft hij een zeer grote wijngaard, want rond het derde, het zesde, het negende en het elfde uur, dus om 9, om 12, om 15 en om 17 uur huurt hij telkens arbeiders bij. ’s Avonds krijgen ze allen hetzelfde loon, dit tot verontwaardiging van de mannen die de hele dag gewerkt hebben. Zij kunnen er niet mee leven dat zij die maar één uur gewerkt hebben evenveel betaald worden als zijzelf. En misschien hebben niet alleen zij, maar ook wij daar vragen bij.

Vooreerst: Waarom betaalt die landeigenaard zo’n mooi loon aan mensen die maar één uur gewerkt hebben? Ik denk dat hier maar één antwoord op is, en dat is dat die parabel de huiveringwekkende goedheid van God illustreert. Want die landeigenaar, dat is het beeld van de Heer onze God. Hij is er voor alle mensen, en Hij is ook even goed voor alle mensen. Ook voor de mensen die het zelf minder goed hebben, die minder gemotiveerd zijn of die minder kansen krijgen. Zoals die arbeiders die het negende en het elfde uur nog geen werk gekregen hebben. Wie zijn zij? Wel, zij zijn de overtollige ouderen, de niet-gediplomeerden, de vreemdelingen, de mensen met een zwakke gezondheid, de ik weet ik niet welke mensen nog allemaal die in onze tijd en in onze cultuur geen of weinig kans krijgen, of uitgestoten worden. Mensen ook over wie geroddeld wordt, op wie met minachting wordt neergekeken, of naar wie helemaal niet gekeken wordt. Zulke mensen dus, ongelijke mensen. Maar voor God zijn alle mensen zijn kinderen, en voor Hem zijn allen ze gelijk.

Ik denk dat we ons ook hierbij een vraag moeten stellen, namelijk: Waarom zijn voor ons niet alle mensen gelijk? Waarom hebben wij het zo moeilijk om solidair te zijn met kansarmen? Om mee te voelen met mensen met problemen, met zieken, met armen, met ouderen? Om op te komen voor mensen die de verkeerde weg opgaan? Waarom?

Misschien vinden we het antwoord op die vraag in de eerste lezing. Daarin zegt de God de Heer bij monde van de profeet Jesaja: ‘Uw gedachten zijn nu eenmaal niet mijn gedachten, en mijn wegen zijn niet uw wegen. Want zoals de hemel hoog boven de aarde is, zo hoog gaan mijn wegen en mijn gedachten uw wegen en uw gedachten te boven.’ Dat zijn misschien de meest diepgaande woorden die we ooit over God en mens gehoord hebben: God is God, en wij zijn mens. En God is hoog boven ons, zo hoog dat we Hem nooit zullen begrijpen. Zoals de arbeiders van het eerste uur niet konden, en wellicht ook niet wilden begrijpen dat de arbeiders die maar één uur gewerkt hadden evenveel betaald werden als zijzelf. En wat zegt de landeigenaar? ‘Zijt gij kwaad omdat ik goed ben?’ Dat zijn zijn woorden, en ik denk dat we ze kennen. Want misschien zijn ook wij soms om dezelfde reden kwaad op de Heer onze God. Misschien zeggen ook wij soms: Ik doe zo mijn best, ik werk me kapot, ik leef  gelovig en ik ben zo vroom als ik maar kan, en toch word ik getroffen door ellende. Waarom? En waarom laat God mensen die spotten met Hem en zijn geboden wél gelukkig zijn? Waarom maken zij geen ellende mee, en ik wel? Waarom worden zij niet gestraft?

Zusters en broeders, onze gedachten zijn niet Gods gedachten, en zijn wegen zijn niet onze wegen. Maar laten we toch proberen te leven naar zijn gedachten en zijn wegen te gaan. En laten we nooit vergeten dat Hij ons aan het einde van de weg opwacht met zijn denarie van eeuwige liefde en vrede. Amen. 

 

Download dit document in Word-formaat

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha