Jaar 2014-2015 Cyclus B

 

‘Na deze woorden werd Hij voor hun ogen omhooggeheven en opgenomen in een wolk, zodat ze Hem niet meer zagen.’

Zusters en broeders, zo beschrijft Lucas in de Handelingen van de apostelen de hemelvaart van Jezus. In het evangelie zegt Marcus dat Jezus opgenomen werd ten hemel. Maar de hemel, wat is dat, en waar is de hemel? Altijd hebben we een beeld gehad dat de hemel boven, en de aarde beneden is, maar is dat zo? En is de hemel de woning van God? Woont God ergens in de onkenbare en immense ruimte waarin onze minuscule aarde rondtolt? Verblijft Hij misschien in een van de talloze zwarte gaten in de ruimte? Is Jezus daar opgenomen? Maar als dat zo is, dan is Hij, dan is God zo ver van ons verwijderd dat Hij niets met ons te maken kan hebben.

Nee, zo kan het niet zijn. Maar waar is God dan wél? Zoals altijd geeft Jezus het antwoord. ‘Het Koninkrijk van God is dichtbij’, verkondigt Hij in zijn Blijde Boodschap. En als God ergens woont, dan is het toch in zijn eigen Koninkrijk, en daarvan zegt Jezus dus dat het dichtbij is. God is dus helemaal niet veraf, en de hemel is niet ergens in de onkenbare en onbereikbare ruimte. De hemel, het Koninkrijk van God, is hier, en het is onder ons wanneer God onder ons kan wonen. En God woont onder ons wanneer we niet alleen met onszelf, ons eigen geluk en onze eigen angst, maar ook met elkaar begaan zijn. God woont onder ons wanneer we door onze inzet, onze hulp, ons meevoelen en meedelen met anderen het onmogelijke mogelijk maken. Dat is de hemel waarin Jezus opgenomen is. Hij is geen astronaut ver van ons af ergens in de ruimte, integendeel, Hij blijft ons nabij zolang wijzelf Hem nabij willen hebben, zolang we willen leven en werken in zijn Geest van trouw, van oprechtheid, van liefde en vrede.

Dat is niet altijd makkelijk, want we zijn maar mensen, dus lijken we op de apostelen. Jarenlang zijn ze Jezus gevolgd, ze hebben zijn woorden gehoord en zijn daden gezien, ze hebben zijn dood en verrijzenis meegemaakt, en het enige wat ze Hem nu kunnen vragen is: ‘Heer, gaat Gij in deze tijd het koninkrijk van Israël herstellen?’ Het is niet te geloven: na alles wat ze gezien, gehoord en meegemaakt hebben, kunnen ze nog altijd niets anders denken dan dat Jezus de macht van Israël over andere volkeren zal vestigen. Het is dus niet te verwonderen dat Hij hun zijn Geest zal zenden, want Die gaan ze echt nodig hebben om zijn getuigen te zijn over de hele wereld. Evenmin te verwonderen, is dat de twee mannen in witte gewaden hun vragen: ‘Mannen van Galilea, wat staat ge naar de hemel te staren?’ Het is immers niet in de hemel, wel op de aarde dat ze van Jezus moeten getuigen. En getuigen van wat? Niet van macht en heerschappij, maar van liefde, van vrede, van barmhartigheid, van goedheid, van zachtmoedigheid. Jezus zelf zegt dat zo mooi in het evangelie: Wie in Hem gelooft zal duivels uitdrijven, en dat zijn duivels van hebzucht en machtswellust. Hij zal ook nieuwe talen spreken, en dat zijn talen van liefde en vrede. Hij zal weerstaan aan slangen van hebzucht en wreedheid, en ook aan dodelijk vergif van eigenbelang, van bezit en egoïsme. En hij zal zich inzetten voor zieken, voor vluchtelingen, voor mensen in nood.

Zusters en broeders, laten ook wij meer doen dan Jezus gespannen nastaren. Laten we integendeel doen wat Hij ons vraagt, en dat is zijn getuigen zijn in ons doen en laten. Dat kunnen we alleen als we Hem willen navolgen. Als we ons dus laten leiden door zijn liefde en vrede. En laten we ook niet ongerust zijn omdat Hij ons aan ons lot zou hebben overgelaten omdat Hij ten hemel is opgevaren. Ons in de steek laten, nee, dat doet Hij nooit, daar laten zijn laatste woorden geen twijfel over: ‘Ik ben met u, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld’, zegt Hij. Dat is dus de diepe belofte van deze hemelvaart: dat Jezus bij ons is, als we dat zelf maar willen. Moge het zo zijn. Amen.

 

Download dit document in Word-formaat

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha