Jaar 2019-2020 Cyclus A
  • Eerste lezingHandelingen 2, 14.22-28
  • EvangelieLucas 24, 13-35

Zusters en broeders,

De ontgoochelde Emmaüsgangers passen helemaal in de wereld van vandaag. Maar vandaag zouden Kléopas en zijn metgezel verpleegkundigen kunnen zijn die doodvermoeid naar huis gaan, diepbedroefd omdat er, ondanks hun inzet, weer enkele patiënten overleden zijn. Of het zouden mannen kunnen zijn die hun dementerende moeder in het woonzorgcentrum niet meer mogen bezoeken. Of geneesheren die coronazieken niet kunnen helpen. Of arbeiders en bedienden vol zorgen omdat ze hun schulden niet kunnen afbetalen wegens werkloos. Of ondernemers die hun bedrijf van vandaag op morgen hebben moeten sluiten. Of leerlingen die niet naar school kunnen, en gefrustreerde leerkrachten die thuis van miserie op hun nagels zitten te bijten. Of twee van de miljoenen mensen die in veel landen ineens geen inkomen meer hebben, en die zo arm zijn  dat ze niet weten of ze morgen eten zullen hebben voor hun gezin.

Want Emmaüsgangers zijn er niet alleen vandaag, ze zijn er elke dag. Met honderden miljoenen zijn ze in een wereld waarin presidenten en regeringsleiders narcistische populisten zijn vol leugens, bedrog en eigenbelang, en geen leiders die zich oprecht inzetten voor het volk, zeker voor het arme, het kansarme, het verdrongen volk. En anders dan met de Emmaüsgangers in het evangelie loopt Jezus niet zelf met mee met de Emmaüsgangers van vandaag, maar vraagt Hij aan ons dat wij dat wel zouden doen. Niet alleen aan ons vraagt Hij dat, maar aan heel zijn Kerk, zeker in deze moeilijke dagen van geen contact, geen samenkomen, maar wegblijven van elkaar, afstand houden.

Meer dan waarschijnlijk hebben we zelf al de gevolgen en de gevaren van die verplichtingen ondervonden. Het gevaar van onverschilligheid, van gewoontes die een maatschappij kapot maken. Gewoontes als alleen zijn, ieder voor zich, met alleen maar aandacht voor zichzelf, met angst om besmet te worden door anderen, zodat je op de duur niets meer durft doen dat niet direct voor jezelf is, en dat je iemand nog nauwelijks durft groeten. En voor ons, christenen, komen de lege kerken daar nog bij. De kerken zonder vieringen, zonder samen bidden, samen ons geloof belijden, ons samen inzetten voor armen, zieken, eenzamen, mensen in nood.

Wellicht zegt Jezus daarom ook tegen ons dat we traag zijn van hart in ons geloof. Hij zegt dus niet dat we traag zijn van verstand, maar van hart. Want geloven is niet begrijpen wat Jezus zegt, maar doen wat Hij zegt. Geloven is dus geen standpunt van het verstand, maar een doen van het hart. Dat hadden de Emmaüsgangers ook niet begrepen. ‘Wij leefden in de hoop dat de Messias degene zou zijn die Israël zou verlossen’, zeggen ze, en daarmee is eigenlijk alles gezegd. Ze zagen in Jezus dus niet Gods Zoon van liefde en vrede, maar de militaire held die Israël van de Romeinen zou bevrijden. ‘O onverstandigen, die zo traag van hart  zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben. Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’, brengt Jezus daartegen in.

Misschien moeten ook wij dat lijden leren dragen. Dat lijden dat de mens tot het inzicht brengt dat hij niet oppermachtig, niet alleswetend, niet onfeilbaar is. Integendeel, dat hij zo zwak is dat hij niet eens bestand is tegen een eenvoudig virus. Misschien zal dit de mens opnieuw nederig maken, en zal hij niet langer over de wereld willen heersen. Misschien zal hij in zijn kwetsbaarheid niet langer andere volkeren willen overheersen, uitbuiten, onderdrukken, maar vreedzaam willen samenleven met hen.

Zusters en broeders, er is iets heel merkwaardigs in het Emmaüsverhaal, en dat is dat de leerlingen Jezus niet herkennen, hoewel Hij lichamelijk bij hen aanwezig was. Pas bij het breken van het brood herkennen ze Hem. Herkennen wij Hem in de mensen die met ons door het leven gaan? Of zijn we even blind als de Emmaüsgangers? Blind voor de liefde en vrede die Jezus van ons vraagt. Want dat is de diepgang van het breken van het brood dat ook vandaag het teken is van Jezus’ aanwezigheid onder ons. Momenteel kunnen we dat breken niet fysiek meemaken, want de kerken zijn gesloten, maar Jezus zegt ook buiten de kerk: Blijf dit doen om Mij te gedenken. We weten dat die opdracht inhoudt dat we er zijn voor onze medemensen, vol liefde en vrede, vol barmhartigheid en inzet voor mensen in nood. Dat we breken en delen in heel ons doen en denken. Laten we dat zeker niet vergeten tijdens deze wereldcrisis. Laten we dus niet traag van hart zijn in ons geloof, maar vol geloof, hoop en liefde meegaan op de weg van de Heer. Amen.

Download dit document

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha