Jaar 2021-2022 Cyclus C
  • Eerste lezingHandelingen 5, 27b-32.40b-41
  • EvangelieJohannes 21, 1-19

Zusters en broeders,

Het evangelie vertelt een verhaal dat ons heel zeker aanspreekt. De apostelen gaan samen vissen, Jezus wacht hen op aan de oever, zorgt ervoor dat ze heel veel vissen in hun net krijgen, bereidt op het strand een ochtendbarbecue voor, en vraagt driemaal aan Petrus of hij echt van Hem houdt. Alles samen vormt dit een heel mooi verhaal dat zelfs een beetje romantisch aandoet. Geen wonder dus dat het ons aanspreekt.

Maar tegelijk herinnert dat verhaal ook aan enkele belangrijke gebeurtenissen in het verleden. Petrus zegt:’ Ik ga vissen’, en de anderen zeggen: ‘Dan gaan wij mee.’ Ze zijn na Jezus’ dood dus niet alleen teruggekeerd naar Galilea, ze hebben ook hun oude beroep weer opgenomen. Want ze waren vissers toen Jezus hen opriep Hem te volgen.

En dan is er de wonderbare visvangst. Ook dat is een verhaal dat we al gehoord hebben. Ook in dat verhaal hebben de vissers de hele nacht hun best gedaan, maar niets gevangen. Ook dan zegt Jezus dat ze het net rechts van de boot moeten uitwerpen. Dat leidt tot zo een grote vangst dat ze er een tweede boot moeten bij roepen. Dat moeten ze vandaag niet doen, maar ook nu is de vangst wonderbaarlijk groot. Wellicht herkent een van de leerlingen Jezus daardoor vanop een afstand, en dat heeft als gevolg dat Petrus direct in het water springt om naar Jezus toe te gaan. Dat heeft hij vroeger ook gedaan, toen Jezus over het water naar hen toekwam.

Wanneer ze aan wal komen, blijkt Jezus op een houtskoolvuurtje al een maaltijd met brood en vissen te hebben klaargemaakt. Dat doet denken aan de broodvermenigvuldiging, toen Jezus met vijf broden en twee vissen duizenden mensen te eten gaf. Nu geeft Hij alleen zijn apostelen te eten, en dat doet dan weer  denken aan het laatste avondmaal. Toen ‘nam Hij het brood en gaf het aan zijn leerlingen, en daarna reikte Hij hun de beker’, zo staat het in die tekst.  Nu ‘nam Hij het brood en gaf het hun en zo ook de vis,’ luidt het vandaag.

Na het ontbijt vraagt Jezus aan Petrus of hij Hem meer lief heeft dan de anderen, waarop Petrus antwoordt: ‘Ja Heer, Gij weet dat ik van U houd.’ Een heel overtuigd en ook overtuigend antwoord, en toch herhaalt Jezus de vraag nog tweemaal. Dat maakt Petrus bedroefd, want hij weet natuurlijk waarom Jezus hem die vraag driemaal stelt: hij heeft Hem de avond voor zijn lijden en dood immers driemaal verloochend toen hij zich op de binnenplaats van het huis van de hogepriester aan een vuurtje zat te warmen. Het is dus niet toevallig dat Jezus hem nu ook aan een vuurtje vraagt of hij van Hem houdt, en dat Hij dat driemaal doet.

De opdracht die Jezus daarop aan Petrus en dus ook aan de andere apostelen geeft, sluit aan bij de opdracht toen Hij hen opriep Hem te volgen. ‘Ik zal vissers van mensen van u maken’, zei Hij toen. Maar vandaag gaat de opdracht veel verder: de apostelen moeten Jezus’ boodschap niet alleen aan de mensen verkondigen, ze moeten ook voor die mensen zorgen. ‘Weid mijn lammeren. Weid mijn schapen’, zegt Jezus nu. Ze moeten dus veel meer zijn dan vissers, ze moeten vooral goede herders zijn die in alle omstandigheden voor hun schapen zorgen. Goede herders, zoals Jezus een goede herder was.

Zusters en broeders, dat verhaal is natuurlijk ook tot ons gericht. Ook aan ons vraagt Jezus of we van Hem houden, en ook tegen ons zegt Hij: ‘Weid mijn lammeren. Weid mijn schapen.’ Ook wij moeten dus goede herders zijn, en dat kunnen we alleen als we Jezus’ boodschap van liefde, vrede en vreugde even beslist willen uitdragen als de apostelen. In de eerste lezing hoorden we dat de hogepriester hen verbiedt in naam van Jezus onderricht te geven, maar daarop antwoorden de apostelen heel resoluut: ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen’, dus zullen ze doorgaan met onderrichten in naam van Jezus.  Laten wij dat ook doen: Jezus’ blijde boodschap onbevreesd  als goede herders beleven en uitdragen. Amen.

Download dit document

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha