Jaar 2006-2007 Cyclus C
Bezinning bij / surfen naar:

“Door zijn prediking in heel het Joodse land, waar Hij in Galilea mee begonnen is en die Hij tot hier heeft voortgezet, zaait Hij onrust onder het volk.”

Zusters en broeders, vorige zondag, tijdens de lectuur van het lijdensverhaal, bleven die woorden bij mij nazinderen. Ze werden uitgesproken door de hogepriesters, en ze probeerden er Pilatus mee te overtuigen zich van Jezus te ontdoen. Hij zaait immers onrust onder het volk, en die onrust zou zich wel eens tegen hem, Pilatus, en tegen de Romeinse bezetter in het algemeen kunnen keren.

Ik probeer me voorzichtig in te leven in de gemoedstoestand van de Annas en Kajafas, de toenmalige hogepriesters. Volgens hen was Jezus een onruststoker en ze waren ervan overtuigd dat ze Hem niet langer konden laten betijen. Niet alleen bedreigde Hij het broze evenwicht tussen henzelf en de Romeinse betzetter, maar vooral: Hij tornde aan de wet van Mozes, Hij deed zich voor als de Messias en Hij noemde God zijn Vader. Alsof Hij de Zoon van God was! Groter godslastering was niet denkbaar. Ze konden dat niet langer dulden. Het joodse geloof en de Wet van Mozes stonden op de helling. Jezus moest verdwijnen. Ze gebruikten al hun macht om raadsleden als Nicodemus en Jozef van Arimatéa het zwijgen op te leggen. Die beiden en ook enkele anderen vonden Jezus’ Boodschap immers best boeiend, zelfs bevrijdend, maar ze werden door Annas en Kajafas handig in de hoek gedreven. Net zoals die er nadien handig in slaagden Pilatus voor hun kar te spannen. Ik denk dat dus ze zich goed voelden toen Jezus aan het kruis hing, en dat ze ervan overtuigd waren dat ze hun volk en hun geloof voor groot onheil hadden behoed. Ik denk ook dat ze te goeder trouw hebben gehandeld, maar ik weet tegelijk dat ze de loop van de geschiedenis hebben gemist en dat ze de adem van God niet hebben gevoeld.

Ik probeer me ook in te leven in de gemoedstoestand van de vrouwen die op de eerste dag van de week, vroeg in de morgen - het is nog donker - bij het graf aankomen. Bij het begin van de evangelielezing vermeldt de evangelist alleen Maria Magdalena, maar in de volgende zin zegt zij: “Wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.’ ‘Wij’ dus, niet ‘ik’. Met andere woorden, Maria Magdalena was niet alleen. Bij haar waren waarschijnlijk de vrouwen die er de avond voordien bij waren geweest toen Jozes van Arimatéa Jezus in het graf had gelegd. Thuisgekomen hadden ze welriekende kruiden en balsem klaargemaakt waarmee ze Jezus’ lichaam na de sabbat wilden zalven. En nu zagen ze dat de steen was weggerold. De steen voor het graf, en ook de steen op hun hart. Het duister van de morgen dat moest wijken voor het licht van de dag. De dood die het moest afleggen tegen het leven. Maria en de andere vrouwen, en ook de apostelen begrepen het nog niet, maar anders dan Annas en Kajafas misten zij de loop van de geschiedenis niet, en voelden zij wel de adem van God.

Zusters en broeders, de Heer is waarlijk opgestaan. Dat hebben we gezongen en dat vieren we vandaag en we blijven het elke dag opnieuw vieren. Hij is verrezen omdat onze God een God van levenden is, niet van doden. Drie jaar lang is Jezus al weldoende door het Joodse land getrokken en heeft Hij het woord van God verkondigd, het woord van liefde, vrede en gerechtigheid. Drie jaar lang heeft Hij in woord en daad voorgeleefd dat God een goede Vader en Moeder is. En dat hebben Annas en Kajafas niet gezien. Ze hebben gedacht: we ruimen Hem uit de weg en de zaak is opgelost. Maar ze maakten een zware fout: wat zou God immers zijn eigen woorden en daden uit de weg laten ruimen. Want daarop kwam de moord op Jezus neer. Zonder dat ze het wellicht zelf beseften, vergrepen Annas en Kajafas zich aan God, probeerden ze Hem uit de weg te ruimen. Maar God is niet kapot te krijgen, ook niet door een paar verblinde hogepriesters.

Zusters en broeders, God is niet kapot te krijgen. Niet door de hogepriesters van toen, en evenmin door de ‘schriftgeleerden’ van gisteren, vandaag en morgen. Door de eeuwen heen werd Hij talloze keren met nadruk doodverklaard, Hij werd bespot en beschuldigd van al wat slecht is. Hij was de oorzaak van oorlog en ellende, van natuurrampen en terrorisme, en telkens opnieuw werd en wordt Hij in de armen en verdrukten aan het kruis geslagen, vernederd en veracht. Vandaag wordt Hij door velen genegeerd en door anderen misbruikt, maar nog eens: God is niet kapot te krijgen. Omdat Hij staat voor leven, voor liefde, voor vrede, voor gerechtigheid. Het is die boodschap die we ook in de eerste lezing horen in de woorden van Petrus: ‘Jezus werd aan het kruishout geslagen en vermoord, maar op de derde dag heeft God Hem doen opstaan. En Hij gaf ons, zijn apostelen, de opdracht dat aan het volk te prediken. Welnu, we zullen dat blijven doen: getuigenis van Hem afleggen.’

Zusters en broeders, het getuigenis van Petrus en de apostelen over de verrezen Heer blijft onuitroeibaar, omdat het van God zelf komt. Altijd opnieuw zullen miljoenen mensen zich door dat goddelijke getuigenis laten leiden, en ze zullen zich goed en veilig voelen, omdat ze de adem van God in hun leven ervaren.

Moge het ook voor ons zo zijn. Dat ook wij de adem van de levende God in ons mogen voelen, zijn adem van liefde, vrede en gerechtigheid. Amen.

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha