Jaar 2007-2008 Cyclus A

 

Bezinning bij / surfen naar:

Zusters en broeders,

Zowel in de eerste lezing als in het evangelie zijn we getuige van een diepgaande ommekeer. Bij Jesaja spoort God bij monde van de profeet de joden aan de wet te onderhouden, en Hij voegt er in één adem aan toe dat dit ook geldt voor de vreemdelingen die zich tot Hem hebben bekeerd. Hun offers zullen Hem even aangenaam zijn als die van de joden, want zijn huis zal worden genoemd een huis van gebed voor alle volkeren. Met andere woorden, iedereen die zich tot God bekeert, behoort tot het uitverkoren volk. Het is een boodschap waarmee veel joden waarschijnlijk niet erg blij waren, want veruit de meesten onder hen waren ervan overtuigd dat zij, en zij alleen, Gods uitverkoren volk waren, en ze waren niet bereid hun God en hun uitverkiezing met anderen te delen. Vandaag denken veel Israëli trouwens nog altijd in dezelfde zin, met als gevolg dat ze zonder veel scrupules de hen omringende volkeren minachten, vernederen en aanvallen. Ze blijven doof voor de woorden die God via Jesaja tot hen richt.

Zoals ze indertijd ook behoorlijk doof bleven voor de boodschap van vrede, liefde en gerechtigheid die Jezus bracht. Maar laten we eerlijk zijn, in het evangelie van vandaag lijkt er aanvankelijk van die boodschap niet veel te merken. Het is even slikken wanneer we zien dat Jezus die Kananese vrouw eerst volkomen negeert, dat de apostelen haar zonder meer willen wegjagen, en dat Jezus haar zeer zwaar beledigt wanneer Hij haar ten slotte wél aanspreekt. Uit zijn antwoord blijkt dat ook Hij helemaal denkt in termen van hardnekkige uitsluiting van andere dan joodse mensen. Ook voor Hem lijkt God alleen de Vader van het joodse uitverkoren volk, en alleen voor dat volk is Hij gekomen. En Hij voegt er nog aan toe: ‘Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is, aan de honden te geven.’

Sommigen proberen die afwijzing te verklaren – of misschien goed te praten – met een ingewikkelde uitleg. Ze zeggen: die vrouw vraagt om een wonder, namelijk de genezing van haar dochter. Maar de wonderen van Jezus konden alleen maar begrepen worden binnen het geloofskader en de geschiedenis van Israël. Ik geef een voorbeeld: de broodvermenigvuldiging van twee zondagen geleden verwijst onmiddellijk naar het wonder van het manna in de woestijn, waar de uitgehongerde Israëlieten tijdens hun vlucht uit Egypte ’s morgens voedsel vonden, een soort brood hun door de Heer geschonken. De overeenkomst met de broodvermenigvuldiging is duidelijk: zoals God zijn volk spijzigde, zo spijzigt Jezus in naam van God de nakomelingen van dat volk. Volgens sommigen konden dus alleen joden zulke wonderen begrijpen, heidenen zoals die Kananese vrouw, konden dat niet.

Zusters en broeders, laten we het maar eenvoudig houden en gewoon lezen wat er staat. En wat we lezen, oogt niet bijzonder fraai: Jezus wil niet ingaan op de vraag van een niet-joodse vrouw. Maar zij blijft aandringen, en Hij is zo geraakt door haar geloof dat Hij ten slotte toch ingaat op haar verzoek om genezing van haar dochter. Zijn aanvankelijke afwijking botst immers met de kern van zijn boodschap, en die is: liefde, vrede en gerechtigheid voor iedereen, jood of niet-jood, waarbij Hij zich per definitie schaart achter de machtelozen, de armen, de randmensen, de gediscrimineerden. En daar hoorde die vrouw duidelijk bij.

En zo wordt deze evangelielezing meteen een heel hoopgevend gebeuren. We kunnen er immers een paar dingen uit leren die ons een hart onder de riem kunnen steken. Vooreerst dat Jezus zelf moest groeien in zijn zending. Hij mag dan al Gods Zoon zijn, Hij was ook mens, dus kreeg Hij te kampen met menselijke beperktheden en verkeerde inzichten. Maar we zien dat Hij zichzelf corrigeert, en dat Hij erkent dat Hij fout is geweest. We mogen daaruit afleiden dat ook wij fouten mogen maken, want allen zijn we mensen met beperktheden en verkeerde inzichten. Maar net als Jezus moeten we nederig genoeg zijn om onze fouten toe te geven en op onze stappen terug te keren.

En verder kunnen we leren dat we niet moeten bang zijn om te pas en te onpas om hulp en bijstand te bidden, en dat we daarbij gerust mogen aandringen. ‘Vraagt, en gij zult verkrijgen, klopt en er zal worden opengedaan’, belooft Jezus immers. We kunnen ons daarbij spiegelen aan die Kananese vrouw. Ze geeft niet op, ook al wordt ze eerst genegeerd en nadien beledigd. Zover zal het met ons evenwel nooit komen: God negeert ons niet en beledigen doet Hij ons nog minder. Hij is immers onze Vader en Moeder, en welke ouder blijft doof voor het smeken van zijn kinderen?

Bidden en blijven bidden, zusters en broeders, zoals die Kananese vrouw. Niet bang zijn om te vragen en te blijven vragen, zodat onze goddelijke Vader en Moeder tot ons dezelfde woorden kan spreken als Jezus tot die vrouw: ‘Gij hebt een groot geloof! Uw verlangen wordt ingewilligd.” Amen.

Download deze preek in Microsoft Word formaat

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha