Jaar 2007-2008 Cyclus A

Bezinning bij / surfen naar:

Zusters en broeders,

Over heel veel dingen zijn Vlamingen en Walen het totaal oneens, maar vraag je naar hun vertrouwen in de instellingen, dan blijken ze soms wel eensgezind. Helemaal aan de top van de betrouwbaarheidsmeter staat de brandweer. Ook de gezondheidszorg scoort goed. Maar zoek je naar politiek en gerecht, dan moet je onderaan het lijstje gaan zoeken, want die scoren ronduit slecht. Slechts weinigen hebben vertrouwen in deze beide instellingen.

Ook dus in het gerecht en dat is verontrustend, want het gerecht is toch de instelling die recht moet verschaffen aan wie onrecht wordt gedaan. Voortgaand op het gebrek aan vertrouwen doet het dit echter niet. Volgens de doorsneeburger werkt het zelfs ronduit slecht. Meestal duurt het jaren vooraleer het tot een proces en een uitspraak komt, vaak zijn straffen en vrijspraken onbegrijpelijk, jongeren die soms zware misdrijven plegen, lopen na een paar uur alweer vrij rond omdat er geen plaats is in de jeugdinstellingen, en veel advocaten hebben niet de minste belangstelling voor schuld of onschuld. Belangstelling hebben ze alleen voor procedurefouten. Op die manier proberen ze het proces zo lang te rekken dat het misdrijf verjaard is. Het gevolg van dat alles is dat velen in dit land de indruk hebben dat het gerecht er dikwijls niet op uit is recht te trekken wat krom is, maar krom te trekken wat recht is. Overigens, welke burger kan zijn weg nog vinden in de wirwar van wetten en juridische spitstechnologie die het gerecht vandaag kenmerken?

Hoe anders is Jezus’ benadering van recht en rechtspraak. Want daarover heeft Hij het in het evangelie van vandaag. Niet over zomaar een beetje rechtspraak, een tussendoortje voor de vrederechter, maar over het eindoordeel, waarbij de balans van ons leven zal worden opgemaakt. Bij Jezus is er echter geen sprake van een rijstebrij van wetten, gladde advocaten en juridische spitstechnologie. Integendeel, zijn rechtsbasis is indrukwekkend eenvoudig en duidelijk: ‘Wat heb je gedaan voor de minste van de Mijnen? Wat heb je gedaan voor je medemens in nood? Wat heb je gedaan voor de hongerigen, dorstigen, ontheemden, zieken, naakten en gevangenen?’ De aloude werken van barmhartigheid vormen dus de basis van het oordeel. Gezien de kern van Jezus’ boodschap is dat niet verwonderlijk, want die luidt: ‘Bemin God bovenal en bemin uw naaste gelijk uzelf.’ De manier waarop wij naar dat ene gebod leven, zal het oordeel sturen. En laten we eerlijk zijn: de uitkomst ervan kennen we vooraf: we weten immers zelf maar al te goed wie en wat God in ons leven is, hoe we met onze naaste omgaan, en of we daarbij barmhartige dan wel onbarmhartige mensen zijn.

Naast de eenvoud van de maatstaf vallen nog een paar andere dingen op. Vooreerst: Jezus vraagt niet: ‘Wat voor kwaad heb je niét gedaan?’ Nee, Hij vraagt alleen wat voor goed we gedaan hebben. Het volstaat dus niet geen kwaad te doen; we moeten uitdrukkelijk goed doen. En verder: Hij vraagt niet naar onze geaardheid en naar onze heimelijke of openlijke voorkeuren, nee, Hij vraagt alleen hoe we met onze naaste zijn omgegaan. Niets anders. Ik denk dat dit zeer bemoedigend is. Ik weet het, we kunnen onmogelijk alle hongerigen spijzen en alle dorstigen te drinken geven, en we zijn niet opgewassen tegen het schandaal van de mensonterende armoede van honderden miljoenen mensen, net zo min als we opgewassen zijn tegen het al even grote schandaal van de mensonterende rijkdom van een heel kleine minderheid. Maar dat belet niet dat we als barmhartige, als gevende mensen door het leven kunnen gaan. Want ook de kleinste, de geringste daad van mensenliefde beantwoordt aan Gods enige norm. Een beker water, een schouderklop, een vriendelijk woord, een ziekenbezoek, een luisterend oor, een opkomen tegen onrecht … het lijken geringe daden ten aanzien van de geringsten van de Zijnen, maar ze zijn wel groot in de ogen van God. Dat merken we ook in de eerste lezing: het zijn precies die geringe daden van barmhartigheid die de goede Herder God zelf stelt ten aanzien van zijn volk.

Zusters en broeders, het eindoordeel waarvan Jezus spreekt, heeft niets angstaanjagends. Het hangt niet als een dreigend zwaard boven ons hoofd, en het heeft niets weg van het juridische doolhof waarmee we in dit land geconfronteerd worden. Het wordt evenmin geveld door een rechter die buiten de zaak staat, en er komt geen juridische spitstechnologie aan te pas. Niets van dat alles. Zelfs God zal niet oordelen over ons, nee, wij zullen over onszelf een oordeel vellen. Nee, we zúllen het niet vellen, we vellen het nú. In de manier waarop we met onze medemensen omgaan: barmhartig of niet. Wanneer Jezus zegt: ‘Al wat gij voor de geringsten van de Mijnen hebt gedaan, hebt ge ook voor Mij gedaan’, dan kunnen we daar in één adem aan toevoegen: ‘en dat hebt ge ook voor uzelf gedaan.’ Niet God, niet Jezus zal ons oordelen, maar wijzelf. En het oordeel dat we dán zullen vellen, ligt nú in onze handen. De eeuwigheid is niet voor later, maar voor nu. Laten we naar die eeuwigheid toegroeien in het spoor van Jezus. Laten we zijn woorden en daden van barmhartigheid tot de onze maken. Amen.

Download deze preek in Microsoft Word formaat

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha