Jaar 2008-2009 Cyclus B

 

 

Bezinning bij / surfen naar:

 

 

‘Ik zou willen dat heel het volk van de Heer profeteerde en dat de Heer zijn geest op hen legde’, zegt Mozes in de eerst lezing. En in het evangelie luidt het: ‘Wie niet tegen ons is, is voor ons.’ Dat zijn woorden met koppen, zowel van Mozes als van Jezus.

In de eerste lezing zijn twee mannen ineens beginnen profeteren. Met andere woorden: ze spreken als profeet, en onder Gods inspiratie. Maar Jozua vindt dat niet kunnen, want de geest die op Mozes rust, is volgens hem alleen neergedaald over de zeventig oudsten die met Mozes in de tent waren. Dus doet hij zijn beklag. Maar hij krijgt het deksel op de neus, want Mozes antwoordt dat hij maar al te graag zou hebben dat Gods geest over het hele volk zou komen, dat ze dus allen zouden profeteren. Want dan zouden allen Jahweh echt kennen, en ook leven naar zijn geboden. 

In het evangelie is Johannes in zijn wiek geschoten omdat iemand duivels uitdrijft in Jezus’ naam, terwijl hij toch geen volgeling van hen was. De manier waarop hij dat zegt, liegt er niet om: hij spreekt over iemand die ONS niet volgt, en die geen volgeling van ONS is. Hij laat Jezus dus duidelijk voelen waar het op staat: Wij, de twaalf, en alleen wij, zijn de erfgenamen van uw boodschap, want wij hebben alles achtergelaten voor U, en we zullen niet dulden dat iemand anders dezelfde rechten heeft als wij. Maar net als Jozua krijgt hij het deksel op de neus. ‘Wie niet tegen ons is, is voor ons,’ zegt Jezus kort. 

Zusters en broeders, ik heb de indruk dat die heel belangrijke woorden van Mozes en Jezus door de eeuwen heen de mist zijn ingegaan, want meer en meer is onze Kerk geëvolueerd tot een instituut waar alleen mannelijke geestelijken kunnen en mogen ‘profeteren’ – om het met de woorden van de eerste lezing te zeggen. Nochtans is de wens van Mozes, namelijk dat de Heer zijn Geest zou zenden over het hele volk, met Pinksteren in vervulling gegaan. Toen is Gods Geest neergedaald over het hele volk, dus niet alleen over de apostelen. En Gods Geest blijft het hele volk inspireren, niet alleen geestelijken, maar ook leken. Niet alleen mannen, maar ook vrouwen.  

Maar dat besef lijkt dus verloren te zijn gegaan, en dat is spijtig, want we leven in een tijd en in een maatschappij waarin het priestertekort almaar groeit. Gemeenschappen en kerken komen in ademnood, vieringen worden afgeschaft en kerken worden gesloten. En dat terwijl gevormde leken heel dikwijls bereid zijn om in te springen, en ook de vierende gemeenschap best blij is met een gebedsdienst, want het alternatief is niets. Veel geestelijken staan echter zeer huiverachtig tot ronduit negatief tegenover leken die voorgaan en verkondigen. Waarom weet ik niet. Ik kan moeilijk geloven dat ze, net als Johannes, zichzelf beschouwen als de enige echte erfgenamen van Jezus’ boodschap. Ze weten immers dat Gods Geest over het hele Godsvolk is neergedaald, en ze kennen ook het woord van Jezus: ‘Wie niet tegen ons is, is voor ons’. En ook dat andere woord: ‘Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben Ik in hun midden.’ Het moeten er dus niet veel zijn, en het heeft ook geen belang wie het zijn: priesters of leken. Alleen belangrijk is het samen zijn in Jezus’ naam.  

Dit jaar wordt in Vlaanderen één jonge man tot priester gewijd, en het ziet er niet naar uit dat er in de toekomst massaal veel nieuwe priesters zullen bijkomen. Met andere woorden, we moeten ons in Vlaanderen stilaan voorbereiden op een kerk zonder priesters. Zal het antwoord van de kerkelijke overheid er dan in bestaan dat ze de kerken dan maar sluit? Dat de gelovige gemeenschap dus niet meer kan samenkomen om te vieren? Dat het geloof niet meer wordt verkondigd? Wellicht betekent dit dan het einde van Kerk en geloof in ons land. Ik weet het, er worden argumenten aangevoerd om kerken wél te sluiten. Een daarvan is dat er ergens anders wél nog vieringen zijn, en dat de gelovigen maar onder hun kerktoren vandaan moeten komen. Maar die kerk op die andere plaats, in die andere parochie, gemeente of stad, is niet de eigen gemeenschap, en vieren, dat is toch ook gemeenschap vormen? Een ander argument luidt: hoe kan men gemeenschap vieren met tien-twaalf mensen? Het antwoord daarop vinden we in de Bijbel: Jezus’ eigen gemeenschap bestond uit twaalf apostelen. Geen tientallen, geen honderden, nee, twaalf. Dat aantal volstond voor Hem om gemeenschap te vormen en samen te vieren. Het Laatste Avondmaal is daarvan het mooiste, en voor ons ook het diepste voorbeeld. En verder is er zijn al geciteerde woord: ‘Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben Ik in hun midden.’  

Ik zou dus een oproep willen doen aan alle verantwoordelijken van onze Kerk: dat ze terugkeren van de optie om kerken te sluiten, want daarmee sluiten ze op termijn de Kerk van God in haar geheel, en wordt ons land een geestelijke woestenij, in elk geval wat het christendom betreft. En verder: dat ze hun huiver tegenover welmenende en gevormde leken afleggen. Ik verwijs in dit verband naar de oude missielanden: meer dan honderd jaar al wordt het geloof in de kleine dorpen en nederzettingen er voor veruit het grootste deel van het jaar levend gehouden door plaatselijke lekencatechisten. De missionarissen konden en kunnen immers niet in al hun dorpen tegelijk zijn. Soms komen ze er maar om het paar maanden. En intussen wordt de lamp brandend gehouden door leken. Waarom zou hier niet kunnen wat al meer dan honderd jaar wel kan in de missies? En tussen haakjes: precies in die oude missielanden is er wél een jaarlijkse aangroei van het aantal priesters. 

En ten slotte: een kerk is een zichtbaar teken van Gods aanwezigheid te midden van zijn volk. Een kerk sluiten is dat teken wegnemen. En een kerk is ook altijd een getuigenis van het volk van God. Ik mag er niet aan denken dat God niet meer zichtbaar aanwezig zou zijn en dat het getuigenis zou verdwijnen. Amen. 

Download deze preek in Microsoft Word formaat

 

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha