Jaar 2014-2015 Cyclus B

 

Zusters en broeders,

Het evangelieverhaal is heel herkenbaar in ons leven. De apostelen willen het meer oversteken, en er ontstaat een vreselijke storm. Zo kan ook ons leven zijn. De zee van ons leven is immers bijlange niet altijd vrij van golven. Golven die ons  dreigend door elkaar kunnen schudden. Golven van ontmoediging, omdat iets maar niet wil lukken. We zetten ons in voor iets of voor iemand, en wat we ook doen, het loopt niet goed af. Of er is geen medewerking, alleen maar tegenwerking. Of we worden onverwachts negatief beoordeeld om wat we doen, terwijl we het juist heel goed bedoeld hadden. We kennen dat, zulke vlagen van ontmoediging. Zoals we ook weten wat pijn is. Geen lichamelijke pijn, maar pijn die met emotie en gevoel te maken heeft. Pijn om ziekte en ellende van onszelf of van anderen. Geliefden, kinderen en kleinkinderen die uit ons leven verdwijnen. Een familielid, een vriend of vriendin die sterft, veel te jong, en onvoorzien. Ieder van ons kent zulke pijn, zulk verdriet, zulk ongeluk, zulke wanhoop. En ook het gevoel dat anderen en ook God ons in de steek laat.

We reageren dan dikwijls zoals de apostelen, die aan Jezus vragen: ‘Meester, raakt het U niet dat wij vergaan?’ Zo luidt ook onze vraag, en we durven God verwijten dat Hij ons in de steek laat. Dat Hij niets doet om de ellende van ons af te houden. Dat Hij niet aan ons geluk denkt. Het gaat daarbij niet om het geluk van ons geloof. Ons geloof dat hoop kan geven, ons geloof in een God die een goede Vader en Moeder is die ons niet in de steek laat. Nee, niet om dat geluk gaat het niet, maar om puur menselijk geluk. Het geluk dat we alleen te maken willen hebben met goede dingen voor ons: een goede gezondheid, nooit ziek, succes in alles wat we ondernemen, niet voor anderen, maar voor onszelf. Succes in de liefde, in het werk, in wat we verdienen, succes in heel ons doen en denken. En als het niet gaat zoals we willen, vragen ook wij: God, raakt het U niet dat ik zo’n tegenslag heb?

De vraag die Jezus daarbij stelt, horen we niet. ‘Hoe is het mogelijk dat gij nog geen geloof bezit?, vraagt Hij aan zijn apostelen. En we horen ook niet wat God de Heer tegen Job zegt. Die krijgt te maken met vreselijke dingen: op één dag verliest hij zijn hele bezit, komen zijn kinderen om het leven en wordt hij melaats. Hij geeft God de schuld van al die ellende, en wat zegt God? Hij vraagt aan Job waar hij was toen de zee tegen haar poorten beukte. Dat lijkt wellicht een rare vraag, maar het is het niet, integendeel, het is een vraag die de Heer ook aan ons stelt. ‘Waar was je toen je medemensen door vreselijke dingen getroffen werden? Wat doe je tegen de armoede van mensen? Wat doe je voor de miljoenen mensen die moeten vluchten voor de oorlog en burgeroorlog in hun land? Wat doe je voor de bootvluchtelingen, voor de kinderen in riolen, op vuilnisbelten, in plastieken en kartonnen krotten? Weiger je wel dingen te kopen die in Afrika en Azië door vreselijk uitgebuite armen moeten gemaakt worden?

Zusters en broeders, we kennen de golven en de stormen in de zee van ons leven, en ze kunnen zwaar pijn doen. Maar waar zijn we als die zee beukt in het leven van anderen? Doen we daar iets voor? Of moet Jezus ook aan ons vragen hoe het mogelijk is dat we geen geloof bezitten? Laten we proberen positief te kunnen antwoorden op de vragen van Jezus en van de Heer onze God. Amen.

 

Download dit document in Word-formaat

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha