- Eerste lezing: Leviticus 13, 1-2.45-46
- Evangelie: Marcus 1, 40-45
Zusters en broeders,
Het komt wel meer voor dat er een tegenstelling is tussen de eerste lezing en het evangelie, maar vandaag is ze bijzonder intens. Zo horen we in de eerste lezing dat melaatsen volgens de wet van Mozes apart en buiten de stad moeten wonen. Wagen ze zich toch in de stad, dan moeten ze zich kenbaar maken en roepen dat ze onrein zijn, zodat iedereen weet dat ze uit hun buurt moeten blijven. En volgens de overtuiging ten tijde van Jezus worden ze trouwens ook door God veroordeeld, want hun melaatsheid is een straf voor zware zonden.
Hoe anders klinkt het in het evangelie. Een melaatse gaat naar Jezus toe, knielt voor Hem neer en smeekt: ‘Als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.’ Die man gelooft dus niet dat zijn ziekte een straf is van God, anders had hij Jezus niet om genezing gesmeekt. En ook Jezus gelooft niet dat die man door God werd gestraft, want anders had Hij hem niet genezen. En Jezus aanvaardt ook de wet van Mozes niet zomaar. Hij jaagt de man niet weg, maar door medelijden bewogen raakt Hij hem aan en geneest Hij hem. Jezus veroordeelt dus niet, maar helpt en geneest.
Jezus raakt de melaatse aan, en dat is verboden door de joodse wet. Maar het geloof van die man en zijn vraag om hulp is voor Jezus belangrijker dan die vaak keiharde wet. Op de vraag hoe Hij staat tegenover de wet antwoordt Jezus op een andere plaats: ‘Ik ben niet gekomen om de wet af te schaffen, maar om hem te vervolmaken.’ We weten wat die vervolmaking inhoudt: dat is Jezus’ enige gebod: ‘Bemin God bovenal en uw naaste zoals uzelf.’
En wellicht is het goed dat we ons nu en dan eens afvragen of we dat ene gebod van Jezus wel naleven. Als we in ons diepste zelf kijken, zullen we misschien ontdekken dat het daar niet altijd zo goed en zo mooi is als we ons voordoen, en dat we dus, net als die melaatse, nood hebben aan genezing. Maar is ons geloof in God en in Jezus even sterk als dat van die man? Durven wij echt om genezing smeken, of is ons geloof daar te klein voor? Of willen we misschien niet genezen worden, want wie weet wat dat allemaal met zich meebrengt. Misschien moeten we dan veel minder aan onszelf denken, voelen we ons altijd gedwongen om anderen te helpen en mogen we niet meer oordelen en veroordelen.
Nochtans is het precies dat wat Jezus ons vandaag vraagt: dat we niet zouden veroordelen, zoals de joodse wet dat doet met de melaatsen, maar dat we zouden luisteren naar de smeekbeden van anderen, en dat we zouden helpen. En misschien denken we nu: ‘Maar er zijn toch geen melaatsen in onze buurt, dus kunnen we ze niet helpen.’ Maar dan vergissen we ons, want er zijn melaatsen in overvloed. Alleen hebben ze vandaag een andere naam: ze heten nu vluchtelingen en asielzoekers, vrijgelaten gevangenen, chronisch en terminaal zieke mensen, doodarme mensen, gehandicapte mensen, mensen die zo oud zijn dat ze echt niet meer alleen kunnen leven. Allemaal mensen die, net als de melaatsen in Jezus’ tijd, dikwijls verbannen worden naar de rand van de maatschappij. Worden ook wij, net als Jezus, door medelijden bewogen en steken ook wij de hand naar hen uit om hen helpen?
Zusters en broeders, de genezing van melaatse wijst op de sterke waarheid dat er bij God altijd hoop is voor iedereen, ook voor hen die door anderen worden uitgesloten. God sluit niemand uit, integendeel, Hij geeft aan iedereen altijd opnieuw een kans, ook aan hen die naar menselijke normen veroordeeld en afgeschreven zijn. Wij zijn niet afgeschreven, maar misschien zijn wij soms zwak. Hebben we dan de moed om Gods hulp af te smeken? En hebben we hetzelfde vertrouwen als Jezus, namelijk dat niets, dus ook niet de melaatsheid van deze tijd, ons kan beletten om te proberen echt mens te zijn? Een mens zoals God ons die in Jezus heeft voorgeleefd. Het zou goed zijn als we zouden proberen zo een mens te zijn. Amen.