Bezinning bij / surfen naar:
‘Het volk dat in het donker wandelt, ziet een groot licht. Een licht straalt over hen die wonen in een land van doodse duisternis.’
Zusters en broeders, dat is wat de mensheid overkomen is: we komen uit het donker van de nacht en doodse duisternis, maar God is over ons gekomen. Dat gebeurde in de tijd van keizer Augustus. Hij heerste over een groot deel van de toen gekende wereld. Hij was de alfa en de omega van die wereld, en het moet gezegd: het was een tijd van relatieve vrede en rust, want alles samen genomen was Augustus misschien wel de beste van de meer dan zestig keizers die het Romeinse Rijk in de volgende vijfhonderd jaar heeft gekend. En toch is niet hij de bron van het licht dat de nacht verdrijft, maar wel een onaanzienlijk kind. ‘Licht in de duisternis’, en ‘vorst van de vrede’ wordt het genoemd.
Het is een aanwijzing waar God te vinden is: niet in de macht en niet in het geld, maar in het kleine, het onaanzienlijke, het machteloze. Dat kind had geen hofhouding en geen 25 000 slaven, zoals de Romeinse keizer. En het had ook geen leger waarop zijn macht steunde. Nee, het had alleen zijn kleinheid en afhankelijkheid. Zonder zijn ouders had het niet eens overleefd. God legt zijn lot dus in de handen van mensen, toen en nu. God legt zijn lot ook in onze handen, want als wij niet ja zeggen tegen God, kan Hij niet aanwezig blijven in deze wereld.
En verder: de nieuwe toekomst voor de mensheid wordt niet meegedeeld aan de groten der aarde, maar aan herders in het veld, een geminachte soort in hun tijd. Zij zijn beeld van allen die in onze wereld geen aanzien hebben. Met opnieuw een aanwijzing voor ons: je moet niet groot zijn in de ogen van de wereld om groot te zijn in de ogen van God. Je moet geen groot aanzien hebben om drager te zijn van groot nieuws. Dat geldt ook voor onze Kerk: haar aanzien en haar aanhang zijn de laatste jaren sterk afgekalfd, maar ze blijft de drager en ook de brenger van goed nieuws, namelijk dat God onder ons is komen wonen.
Dat is wat we vandaag vieren, wat we moeten blijven vieren en wat ons blijvend blij moet maken: dat God onder ons is komen wonen, en dat Hij ons bij monde van zijn engelen een boodschap van vrede meegeeft: ‘Vrede op aarde voor alle mensen die Hij liefheeft.’ ‘Alle mensen’, want allen heeft Hij lief.
Zusters en broeders, dat is wat ik u en ook mezelf toewens: dat we altijd zouden weten en geloven dat God onder ons is, dat Hij ons licht wil zijn in donkere dagen, dat Hij onze vreugde en vrede wil zijn wanneer we verdriet hebben, dat Hij ons blijvend met liefde en zorg omringt. Wanneer we dit weten en geloven met ons meedragen, dan is God met ons, en dan is Kerstmis geen eenmalig gebeuren, maar iets wat ons elke dag overkomt. Amen.