Bezinning bij / surfen naar:
Zusters en broeders, dat is het antwoord dat Jezus geeft aan de menigte die zich in zijn huis in Kafarnaüm rond Hem verzameld heeft. Ik weet het, dit is niet het evangelie van vandaag, maar het gaat wél over Jezus’ familie. Het is bij het begin van zijn openbaar leven. Met zeer veel overgave verkondigt Hij zijn Blijde Boodschap, en tot ongenoegen van de schriftgeleerden en farizeeën hangen de mensen weldra aan zijn lippen. Ook zijn familie is allesbehalve blij, want – zo lezen we in het evangelie van Marcus – ‘toen zijn verwanten hiervan hoorden, gingen ze op weg om Hem, desnoods onder dwang, mee te nemen, want volgens hen had Hij zijn verstand verloren.’ Wanneer ze uit Betlehem in Kafarnaüm aankomen, zeggen zijn toehoorders: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken U.’ Zijn antwoord daarop heb ik al gegeven: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.’
Vandaag vieren we het feest van de heilige Familie, en zoals we hoorden uit de mond van Jezus zelf: die familie, dat zijn de twee miljard christenen die willen leven in zijn voetspoor, het nageslacht van Abraham, even talloos als sterren aan de hemel, waarvan sprake is in de eerste lezing. Die familie, dat zijn ook wij, want wij willen leven naar Gods woord. Niet dat we zo heilig zijn, maar laten we zeggen dat we ons best doen om te leven zoals Jezus ons heeft voorgeleefd, met als richtsnoer zijn enige gebod: ‘Bemin God bovenal en uw naaste zoals uzelf’, een gebod dat Hij in zijn zaligsprekingen verder toelicht. Zo proberen we te leven, en dat is de weg die ons dichter bij God en bij elkaar brengt. Dat is ook de weg die we samen gaan, broers en zussen van elkaar in ons geloof in de God van Jezus, één grote familie.
Een familie die is als elke andere familie, dus met vallen en opstaan. Als Kerk en als gemeenschap kennen we het geluk, maar ook de pijn van elke familie. Het geluk van het samenzijn, van het vieren van Gods woord, van te leven naar dat woord, van te proberen goed te zijn voor elkaar en voor onze medemens. Maar we kennen ook de pijn van ‘het zwaard dat onze ziel doorboort’, om het met de woorden van Simeon te zeggen: de pijn van ons eigen tekortkomen en dat van onze Kerk en van onze gemeenschap. Zoals we ook de pijn kennen van de leegloop, de onverschilligheid, de vijandschap ten aanzien van onze Kerk.
Tijdens een van de kerstconcerten in de federatie Landen sprak de Diestse deken Felix Van Meerbergen over de menslievendheid van onze Kerk. Heel fijntjes wees hij erop dat onze Kerk niet Rome, niet de paus en de bisschoppen zijn, maar wij. Wij zijn de Kerk van Christus, en in de mate dat wij menslievend zijn, is de Kerk dus menslievend. En die menslievendheid, dat is niet zomaar een woord, nee, dat is de kern van ons christen zijn. Zeggen dat we gelovige mensen zijn en tegelijk niet menslievend zijn: dat kán niet. We zijn dan misschien wel gelovig, maar geen christen. Menslievendheid vormt immers het hart van Jezus’ Blijde Boodschap: Bemin God bovenal en uw naaste zoals uzelf. En ‘beminnen’, ‘houden van’, wat is dat anders dan menslievend zijn?
Zusters en broeders, wij zijn de familie van Jezus. Vandaag is het dus ook ons feest. Maar we zijn alleen familie in de mate dat wij Gods menslievendheid een aangezicht en handen en voeten geven. Zijn menslievendheid kan alleen maar spreken doorheen ons handelen, zijn glimlach kan alleen maar doorheen onze glimlach naar anderen toegaan, zijn zorg kan alleen maar door onze zorg handen en voeten krijgen, zijn mee voelen en mee blij zijn en mee treuren kan alleen maar via ons voelen en blij zijn en treuren een aangezicht krijgen. Laten we dus altijd denken aan wat Jezus zegt: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.’ En die wil van God, dat is zijn liefde doen en zijn menslievendheid een aangezicht en handen en voeten geven. Amen.