Bezinning bij / surfen naar:
- 1 Korintiërs 12, 12-30
- Lucas 1, 1-4; 4, 14-21
Internationale Bidweek voor de Eenheid van de Christenen
De Internationale Bidweek voor de Eenheid van de Christenen liep ten einde, en ondanks het onderlinge wantrouwen waren ze het na langdurige palavers toch over iets eens geworden: ze moesten elkaar maar eens ontmoeten. Van harte was het niet, maar kom, ze zagen het als een kans om de anderen nog maar eens duidelijk te maken dat zij, en zij alleen, de waarheid hadden. Dus waren ze er allemaal: de paus, de patriarch van Moskou, de aartsbisschop van Canterbury, de protestant, de man, de vrouw, de leek en de randchristen. Om niemand thuisvoordeel te geven, hadden ze na veel touwtrekken gekozen voor een bidkapel ergens langs een Franse autostrade. Zoiets als een neutrale zone, je weet wel. En daar zaten ze dan, en ze keken elkaar wantrouwig aan.
‘Ik ben het hoofd’, begon de paus, ‘alleen ik kan de juiste weg aanwijzen. Zonder mij liepen jullie allemaal straal verloren.’
‘En ik ben de ogen’, zei de protestant. ‘Alleen ik kan lezen wat er in de Bijbel staat. Zonder mij zouden jullie het Woord van God niet eens kennen.’
‘En ik ben het oor’, zei de aartsbisschop. ‘Alleen ik kan luisteren naar Gods stem, en tegelijk ook naar wat leeft onder de mensen, zodat ik ze dichter bij God kan brengen. Zonder mij hadden jullie allang het contact met het godsvolk verloren.’
‘En ik ben alle zintuigen samen’, zei de patriarch. ‘Alleen ik kan bidden en zingen en vieren en vasten zoals de Heer dat wil. Zonder mij zou het gelovige leven maar een povere bedoening zijn.’
‘En ik ben het hart’, zei de vrouw. ‘Ik breng ik Gods warme liefde onder zijn mensen. Ik ben de zorgende handen en armen waarmee Hij ons koestert. Zonder mij zouden jullie er niet eens in slagen iets van Gods liefde mens te laten worden.’
‘Ik ben de voeten’, zei de man, ‘ik draag God overal uit, ik neem Hem mee waar ik ga en sta. En met mijn voeten sta ik stevig in het echte leven en in de echte wereld. Zonder mij zouden jullie gewoon nergens komen.’
‘En ik ben de schouders’, zei de leek kort. ‘Ik draag jullie allen, als je dat maar weet.’
‘En ik’, zei de randchristen, ‘ik ben de romp. Ik lig niet wakker van al de grote woorden die ik hier hoor, maar ik probeer er het beste van te maken, en als ik in nood ben, weet ik God wel te vinden. Ik brand een kaarsje of ik doe een kapelletje ergens te velde, en desnoods ga ik te voet naar Scherpenheuvel.’
‘Jij bent een ongelovige thomas’, zei de paus, ‘jij bent helemaal niet recht in de leer.’ De patriarch, de aartsbisschop en de protestant knikten instemmend. De man, de vrouw en de leek hielden zich afzijdig, maar erg gelukkig leken ze niet met het verwijt.
Daar zaten ze dan, tevreden omdat ze het weer eens hadden kunnen zeggen, en omdat ze zo goed naar zichzelf hadden gefluisterd. En toen klonk het ineens:
‘Jullie zijn allen samen het lichaam van Christus, en ieder van jullie is een lid van dit lichaam.’ Verstoord keken ze naar het ventje van een jaar of twaalf dat niemand had opgemerkt, en dat hen ongevraagd terecht leek te wijzen.
‘Hoor me dat manneke eens aan’, zei de paus, en opnieuw knikten de patriarch, de aartsbisschop en de protestant instemmend. ‘Zou je wel eens willen zwijgen als grote mensen spreken? Dat gaat hier over dingen waar jij niets van begrijpt. Wat kom jij hier trouwens doen?’
‘Weten jullie na meer dan tweeduizend jaar dan nog altijd niet dat ik in het huis van mijn Vader moet zijn?’ vroeg de jongen zacht.
Stilte alom. Toen viel de ongelovige thomas op zijn knieën. ‘Mijn Heer en mijn God’, stamelde hij. Hij meende elk woord dat hij zei, en naarstig ging hij in zijn zakken op zoek naar zijn lucifers om een kaarsje te branden.
‘Jullie zijn allen gedoopt in één Geest en daardoor zijn jullie één lichaam, doordrenkt van één Geest, of je nu paus of patriarch, aartsbisschop of protestant, man of vrouw, leek of randchristen bent. En weet je wat er zou gebeuren als jullie dat wilden inzien? Dan zouden armen eindelijk de Blijde Boodschap horen, blinden zouden zien, verdrukten zouden in vrijheid kunnen gaan, en voor allen zou het een genadejaar van de Heer zijn. Dan zou het Schriftwoord van Jesaja dus eindelijk ten volle in vervulling gaan.’
Geen van allen waagde het nog een woord te spreken. Ze voelden zich betrapt, en ze namen zich voor dat Schriftwoord toch nog eens aandachtig te lezen. En wie weet, misschien, heel misschien, wilden ze er zelfs werk van maken. Wie weet, ja wie weet. De wonderen zijn de wereld niet uit.
Ten slotte nog dit, zusters en broeders: ik moet iets bekennen en ik wil u tegelijk iets vragen. Ik moet bekennen dat ik niet blij ben met bisschop Leonard als aartsbisschop. Gezien zijn uitspraken en zijn overtuigingen is het niet uitgesloten dat we de weg opgaan van Nederland, na de benoeming in 2007 van Wim Eijk tot aartsbisschop. Vandaag is katholiek Nederland een woestijn waarin alleen een heel klein groepje ultraconservatieven nog kan gedijen. Honderdduizenden anderen lopen er uitgeput en verloren bij, als schapen zonder herder. Ik ben dus niet blij met aartsbisschop Leonard, maar ik ben evenmin blij met de zeer negatieve reacties op zijn benoeming. Ik wou u dus vragen niet vooraf te oordelen en zeker niet te veroordelen, want dat is niet wat Jezus ons leert. Laten we dus als christenen reageren: met een open geest en een welwillend hart. En laten we nooit vergeten dat we de Kerk van Christus zijn. In Hem zijn we één van hart en één van geest. Eén in Christus, want Hij geeft zin en richting aan ons leven. Wie en wat we ook zijn: Hij, en Hij alleen geeft zin en richting aan ons leven. Amen.