Bezinning bij / surfen naar:
- Genesis 18, 20-32
- Lucas 11, 1-13
Zusters en broeders,
Een van de beelden die me uit mijn jeugd zijn bijgebleven, is dat van die biddende onderpastoor. Het was in de tijd dat de priesters elke dag de getijden moesten bidden, vaste gebeden voor bepaalde momenten van de dag. Ik weet niet of vandaag die plicht nog bestaat. Ik zou trouwens niet goed weten waar de priesters met hun vele kerken en parochies er de tijd voor zouden halen. Maar toen hadden de priesters nog wel tijd, en de priester over wie ik het heb, bad elke dag trouw zijn gebeden. In de zomer deed hij dat op het voetpad van de Dorpsstraat. Al biddend wandelde hij van aan zijn huis tot aan de eerste dwarsstraat en terug. Je zag hem prevelen, hij groette afwezig terug als iemand goeiedag zei, en hij bad naarstig voort. Hij was een godvruchtige priester, en voor alle zekerheid: hij was helemaal geen seut, integendeel, hij was een erg actieve jonge man. Hij bezocht ouderen en zieken, ging langs bij mensen in nood, en had voor iedereen een luisterend oor en een hartelijk woord. Dank zij hem bloeide het verenigingsleven als nooit tevoren, en voor ons, de jeugd, richtte hij de chiro en de eucharistische kruistocht op, en we konden ons geen zondagnamiddag en geen kamp voorstellen waar hij niet bij zou zijn geweest. Kortom, hij was een goede en ook zeer geliefde priester. En hij was een biddende priester. En ook: hij leerde ons bidden. Hij gaf ons drie trappen in ons bidden. Hij zei: ‘Aanbidden, danken, vragen. Zo moet je bidden.’
Aanbidden, danken vragen. God, Jezus, Maria, de heiligen aanbidden in hun heiligheid. Zoals Jezus doet in het Onze Vader: beginnen met een korte aanbidding: ‘Onze Vader, die in de hemelen zijt.’ We bidden niet zomaar tot een anonieme macht ergens in het heelal, nee, we bidden tot onze hemelse, en toch aanwezige Vader. Aanbidden dus, en dan danken. God danken omdat Hij er is voor ons, en om zijn zorg voor ons. En Hem ook danken voor wat we hebben en zijn, voor het leven, voor de liefde, voor de vrede, voor elkaar. Danken voor elke dag, voor elk moment van ons bestaan. Er is zoveel om voor te danken, en misschien doen we dat niet genoeg.
Aanbidden, danken, en ja, ook vragen. Zoals Abraham in de eerste lezing. In zijn smeken sjachert hij als een sluwe advocaat, maar hij vraagt niets voor zichzelf, hij vraagt iets voor een ander volk. Ook in het gebed dat Jezus ons leert, beginnen we niet meteen over en voor onszelf, maar vragen we eerst drie keer iets voor God: dat zijn naam zou geheiligd worden, dat zijn Rijk zou komen, en dat zijn wil zou geschieden. Zijn Rijk en zijn wil van liefde en vrede. Pas dan vragen we iets voor onszelf: ons dagelijks brood, vergiffenis voor wat we misdeden, en dat God de bekoring en het kwade ons zou weghouden. De bekoring om niet goed te zijn, om dingen te doen en te denken die ingaan tegen Gods Rijk van liefde en vrede. Verlos ons van dat kwaad, zo bidden we.
Opvallend is ook dat Abraham en Jezus niet bidden om van een kwaal te genezen, maar om een kwaad niet te laten gebeuren. Wel, ik denk dat wij dat te weinig doen. Ik denk dat wij pas beginnen bidden wanneer een kwaad, een ziekte, een ongeluk ons al getroffen heeft. Dan moet God het maar oplossen, en als dat niet gebeurt, zijn we ontgoocheld of misschien zelfs kwaad. Of erger nog: misschien zeggen we: ‘Als God me toch niet helpt, dan moet ik Hem niet meer.’ Daar komt nog bij dat bidden niet echt in onze natuur ligt. Wij zijn veeleer doeners dan bidders, en vragend bidden ligt ons al helemaal niet, want we willen alles zelf doen, we willen volledig zelfstandig zijn, en als we bidden, geven we toe dat we toch afhankelijk zijn, en dat willen we niet. En verder: bidden vinden we passief. Maar is dat wel zo? Ik denk van niet. Ik denk dat bidden precies ‘in beweging komen’ is, letterlijk en geestelijk. Letterlijk omdat we bijvoorbeeld naar de kerk komen, thuis een kaarsje aansteken, tussendoor een veldkapelletje bezoeken, onze handen vouwen en misschien door de knieën gaan. En geestelijk omdat bidden ‘God in ons leven, in onze vreugde en onze pijn toelaten’ is en Hem er deelgenoot van maken. Bidden is kijken met de ogen van God en met zijn woorden spreken.
Zusters en broeders, laten we de vraag van de apostelen tot de onze maken: ‘Heer, leer ons bidden.’ Laten we dat ook doen: Hem vragen dat Hij ons leert bidden. Aanbiddend, dankend en vragend, zoals die priester uit mijn jeugd ons leerde. We kunnen het straks, wanneer we te communie zijn geweest, al eens uitproberen. Aanbidden, danken vragen. Ik denk dat we er ons goed bij zullen voelen. Amen.