Bezinning bij / surfen naar:
Zusters en broeders,
Allebei de lezingen gaan over het einde der tijden. In de eerste lezing klinkt de profeet Maleachi daarover zowel dreigend als troostend: hoogmoedigen en boosdoeners zullen branden als stoppels na de oogst, maar zij die geloven zullen gerechtigheid en genezing ondervinden, zegt hij. In het evangelie gaat Jezus niet in op het oordeel, Hij heeft het vooral over wat zich tussen nu en de eindtijd zal afspelen: er zullen valse profeten opstaan, oorlog en burgeroorlog, natuurrampen, hongersnood en ziekte zullen de wereld teisteren. Christenen zullen vervolgd worden, gevangen gezet en gedood. En in gezinnen en families zal verraad gepleegd worden tegenover hen die blijven geloven.
Het klinkt allemaal heel pessimistisch en – spijtig genoeg – ook heel realistisch, want we maken die dingen allemaal mee. Ze gebeuren in onze omgeving, in ons land, in de wereld. Maar ook op een andere manier zijn ze voor ons, christenen, heel herkenbaar. Wij leven immers, zo denk ik toch, sinds zowat een jaar met een dof gevoel van ellende, van ontgoocheling, van moedeloosheid ook. Misschien voelen we ons als de apostelen die met hun boot in een storm terechtkwamen, terwijl Jezus languit lag te slapen. Tot ze vol ontreddering schreeuwden: Heer, red ons, wij vergaan. Ja, zo voelen wij ons misschien. Want onze Kerk zit inderdaad in het oog van de storm door een eindeloze reeks schandalen, en tegelijk verkondigt de aartsbisschop een aantal zaken die het hele land op stang jagen. Andere bisschoppen nemen openlijk afstand van hem, en zijn eigen woordvoerder slaat met veel gedruis de deur achter zich dicht. En wij, kleine gelovigen, wij staan erbij en kijken ernaar, en we weten niet meer waarheen we ons moeten keren. En misschien vragen ons af: is dit de Kerk van Christus? Die schandalen, die hardheid, die openlijke twisten? En misschien roepen ook wij: Heer, red ons, wij vergaan.
En als we dat doen, zo bidden om redding, dan zijn we goed bezig, want met welke miserie of ellende we ook te maken krijgen, we moeten ons telkens weer tot Jezus richten en ons afvragen: Hoe pakte Hij het aan? Hoe ging Hij om met zijn medemensen, en met twist en tweedracht. Hoe stond Hij in zijn tijd? En dan zien we dat Jezus melaatsen genas, duivels van tweedracht uitdreef, een overspelige vrouw van de dood redde, een tollenaar als apostel riep, en een andere tollenaar uit de boom riep. We zien ook dat Hij een zondige vrouw, die zijn voeten balsemde, met barmhartigheid omringde, dat Hij blinden en lammen genas, en kinderen zegende. We horen Hem verhalen vertellen over de barmhartige Samaritaan, de verloren zoon en de liefdevolle vader, de goede herder en de zaaier die niet opgeeft, en het kleine zaadje dat uitgroeit tot een machtige boom. Kortom, we zien en horen bij Jezus enkel en alleen woorden en daden van liefde, van troost, van hoop, van barmhartigheid. Hij bracht vreugde aan armen, zieken, mensen die met de rug bekeken werden, en Hij bracht licht aan hen die op een of andere manier de weg waren kwijtgeraakt. Geen oordeel of veroordeling, alleen maar liefde, hoop en barmhartigheid. Maar tegen één soort mensen ging Hij heftig tekeer, namelijk de schriftgeleerden en de farizeeën. Hij verweet hun dat ze de mensen met veel te veel wetten en verboden om de oren sloegen en zichzelf tot enige rechtgelovigen uitriepen. En Hij schold hen ongezouten de huid vol, noemde hen huichelaars en witgekalkte graven en meer van dat fraais. Als je er meer over wilt weten, lees dan eens het 23e hoofdstuk van Matteus. Dat staat vol verwijten die ik in deze kerk niet eens wil herhalen. Zo was Jezus toen, en vandaag zou Hij niet anders spreken en handelen. Hij zou zieke mensen dus niet stigmatiseren, en andersgeaarde mensen niet van misgroei beschuldigen. Hij zou barmhartig zijn en liefdevol, zoals Hij was tot op zijn kruis. Hij zou niet oordelen en nog minder veroordelen, want Hij zou, net als toen, alleen een boodschap van liefde, barmhartigheid en hoop brengen. En misschien zou Hij ook nu uitvaren tegen de schriftgeleerden en farizeeën van deze tijd, in welke gelederen ze zich ook bevinden.
Zusters en broeders, laten we de hoop niet varen, maar troost, kracht en inspiratie zoeken in de woorden en daden van de Man om wie we hier bijeen zijn gekomen. En laten we in de doffe ellende waarin we ons bevinden, vooral luisteren naar het einde van het evangelie dat we zojuist hoorden, het evangelie waarin Jezus al die vreselijke en al die herkenbare dingen opsomt. Maar hoe vreselijk en herkenbaar ze ook klinken, ze zijn niet de kern van de boodschap. Die kern is wél wat Jezus belooft: ‘In welke ellende je je ook bevindt, Ik zal bij je zijn’, zegt Hij, ‘en Ik zal je bijstaan. Geen haar op je hoofd zal verloren gaan, en door standvastig te zijn zul je je leven winnen.’
Laten we dus vol vertrouwen bidden, voor onszelf en voor de Kerk van Jezus: Heer, red ons, wij vergaan. Amen.