Bezinning bij / surfen naar.
- 1 Korintiërs 1, 26-31
- Matteus 5, 1-12a
In 2009 publiceerde de grote Zwitserse theoloog Hans Küng het boek Was ich glaube. In 2010 al werd het in het Nederlands vertaald onder de titel Wat ik geloof. Zoals die titel laat vermoeden, is het een zeer persoonlijk boek. Al van bij het begin van mijn lectuur werd ik getroffen door de eenvoud van zijn vertrekpunt. Küng vraagt zich daarin namelijk af wat voor mensen een belangrijke geestelijke grondslag is, en zijn antwoord is: ‘Basisvertrouwen. Een fundamenteel vertrouwen in het leven.’ Hij noemt dat basisvertrouwen zonder meer ‘de hoeksteen van een gezonde persoonlijkheid.’
Een fundamenteel vertrouwen in het leven en dus ook in de ander, het klinkt heel mooi, maar is het tegelijk niet heel naïef? Als je ziet hoeveel mensen, ook erg jonge mensen, in de psychiatrie zitten, hoeveel antidepressiva er geslikt worden, hoeveel relaties er op de klippen lopen, hoevelen hun land, have en goed ontvluchten, hoevelen zelfmoord plegen en ga zo maar door, dan moet je je toch afvragen hoe het zit met dat basisvertrouwen en dat fundamenteel vertrouwen in het leven. Om nog maar te zwijgen over het basisvertrouwen in de ander, in de medemens. Om maar één voorbeeld te geven: hoeveel vertrouwen is er tussen moslims en niet-moslims?
Het merkwaardige nu is dat al die negatieve voorbeelden de stelling van Küng alleen maar bewijzen: het precies is omdat er geen basisvertrouwen en geen fundamenteel vertrouwen in het leven is dat het niet lekker loopt met de mens, met de wereld en met de maatschappij. Küngs stelling mag dan al naïef klinken, ze is wel voor het volle honderd procent juist. Overigens, Küng bevindt zich met zijn naïviteit in erg goed gezelschap, want ook de Zaligsprekingen van Jezus blinken uit door naïviteit. ‘Gelukkig de armen van geest’, zegt Hij, ‘want aan hen behoort het rijk der hemelen.’ Maar wie wil in deze tijd en in deze maatschappij in godsnaam arm van geest, dus nederig van hart zijn? We leven toch in een tijd waarin iedereen voor zichzelf moet opkomen, en het beste voor zichzelf moet bijeen zien te krijgen – of moet ik, zeggen: bijeen zien te boksen? En daarvoor heb je precies géén nederigheid nodig, wel hardheid en egoïsme. En wie wil er nu zachtmoedig zijn, en altijd opkomen voor rechtvaardigheid? Wie wil barmhartig zijn en altijd klaar staan om te vergeten en te vergeven? En wie is bereid om door het vuur te gaan voor de vrede? En ten slotte: wie voelt zich gelukkig wanneer hij omwille van zijn geloof wordt uitgescholden, vervolgd en van allerlei kwaad beschuldigd?
Zusters en broeders, laten we duidelijk zijn: menselijk gezien zijn de Zaligsprekingen een utopie, een ideaal dat niet te verwezenlijken is. Zoals we in de eerste (tweede) lezing konden horen, had Paulus dat allang begrepen. Maar hij zou Paulus niet zijn als hij het niet kon uitleggen. ‘Wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen’, schrijft hij. En daarmee is eigenlijk alles gezegd: de Zaligsprekingen zijn een niet te verwezenlijken ideaal, maar het is wel een ideaal dat, tegen de zogenaamde wijsheid van de wereld in, het leven leefbaar en de mens gelukkig maakt. Hoe verder wij en het mensdom ons van dat ideaal verwijderen, hoe onleefbaarder de wereld en hoe ongelukkiger de mens zal worden. Want veeg het ideaal weg, en er is niets meer om van te dromen en om naar te verlangen, en dan belanden we in het niemandsland van het uitzichtloze. Er is dan immers geen basisvertrouwen en geen fundamenteel vertrouwen in het leven meer, en je weet waar dit toe leidt.
Twee van de Zaligsprekingen hebben als antwoord ‘want aan hen behoort het rijk der hemelen.’ Welnu, laten we nooit vergeten dat het rijk der hemelen niet het hiernamaals, maar het ‘hiernumaals’ is, deze wereld waarin en waarop we leven, en deze mensen die onze medemensen zijn. Hier moet dat rijk verwezenlijkt worden, en de Zaligsprekingen zijn daartoe de ideale route, en weet je waarom? Omdat ze ons leren dat we onze handen niet gekregen hebben om te grijpen en vast te houden, maar om gevend uit te strekken naar onze naaste en naar de wereld. En daar worden wijzelf en onze naasten alleen maar beter van, en wordt de wereld het rijk der hemelen op aarde. Amen.