Zusters en broeders,
Het was tijdens de catecheseles voor heel jonge kinderen, nog zo jong dat ze hun eerste communie nog moesten doen. En het jongvolwassen meisje dat elke veertien dagen vol goede moed de aandacht van die kinderen probeerde te trekken, stelde nu voor dat ze een tekening zouden maken van de lieve God. Want tekenen, dat deden ze graag, en als ze God tekenden, dan kon de juffrouw zien wie en wat die goede God voor hen was. De kinderen vonden dat een heel leuke opdracht, dus begonnen ze er vlijtig aan. Het ene kind tekende met kleurige stiften een oude man met een baard op een wolk, het andere zag God als een statige man die met gespreide armen de wereld omvatte, nog een ander tekende het reusachtige Christusbeeld dat het door de wereldbeker voetbal in Rio de Janeiro had leren kennen, en weer een ander zag God als een regenboog die in heldere kleuren door de wolken heen de aarde raakte. Nog heel wat andere tekeningen waren er te zien, en telkens konden de kinderen uitleggen waarom ze God zo zagen.
Een van de kinderen had echter niet met kleurstiften, maar alleen met een potlood gewerkt, en op het waarom van de juffrouw antwoordde het: ‘Kleurstiften kan ik niet veranderen, maar een potlood kan ik altijd veranderen.’ Een ander kind had helemaal niets getekend. In plaats daarvan keek het met gekruiste armen dromerig in het eindeloze niets. ‘Gaat het niet, schatje?’, vroeg de juffrouw, en het dromende kind antwoordde aarzelend: ‘Nee juffrouw, want God is veel te groot voor zo’n klein blaadje papier.’ De juffrouw dacht even na, en toen zei ze: ‘Lieve kinderen, dat is heel juist wat jullie denken en voelen.’
Want wellicht hadden die beide kinderen inderdaad gelijk. Immers, zo hebben we God leren kennen: niet als een kleurige man, maar als een heerser die veel te groot is voor ons begrip en voor ons menselijk kunnen en willen. En het beeld van die God veranderde ook altijd doorheen de tijden. De God die we door Abraham, Mozes en veel andere profeten hebben leren kennen, is een God van macht, een God van straf, en een God die voor het ene volk kiest en het andere bestrijdt of zelfs uitroeit. Maar zo is God niet, integendeel, Hij is een goede Vader die met ons meegaat, en die ‘de wereld zozeer heeft liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben.’ We kennen die woorden, want ze komen van Jezus, als antwoord op de vragen die de farizeeër Nikodemus Hem stelde. Nee, God is geen vreselijke heerser, integendeel, Hij heeft de wereld zo lief dat Hij ons Jezus heeft gezonden, en wanneer Jezus terugkeert naar de Vader, zendt Hij ons zijn Geest om te leven zoals Hij.
Zusters en broeders, de eerste (tweede) lezing eindigt met een heel mooie wens: ‘De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de eenheid met de heilige Geest zij met u allen.’ Dat is de diep ontroerende wens van Paulus aan de christenen van Korintië, dus ook aan ons. Dat God als Vader, als Zoon en als Geest over ons moge komen. En God is liefde, dat weten we. We weten ook dat liefde eindeloos is in haar uitingen, haar kleuren en haar waarden. En het is onder die eindeloosheid dat de Heer onze God onder ons leeft. Laten we de Vader, de Zoon en de Geest dus trouw aanbidden, zo trouw dat Hij over ons kan komen, zoals Paulus ons toewenst. En laten wijzelf ook zijn zoals de Vader, de Zoon en de Geest: dus niet eenzijdig, en niet altijd overtuigd van ons eigen groot gelijk in één enkele richting levend en denkend. maar even liefdevol als de Vader, even open als de Zoon die nooit veroordeelt maar altijd vergeeft, en even verrijkend als de Geest die ons Gods liefde blijvend leert kennen. Mogen we zijn zoals zij: vol liefde, vol goedheid, vol vrede. Amen.