‘Nadat Jezus ten hemel was opgenomen, keerden de apostelen van de Olijfberg naar Jeruzalem terug: Petrus en Johannes, Jacobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeus en Mattheus, Jacobus, Simon de IJveraar en Judas, de broer van Jacobus.’
Zusters en broeders, zo begint de eerste lezing, en ze volgt onmiddellijk op de eerste lezing van verleden donderdag, dus van Ons Heer Hemelvaart. Jezus is ten hemel opgenomen, en twee mannen in witte gewaden zeggen tegen de apostelen dat ze niet naar de hemel moeten staan staren, want Jezus zal terugkomen zoals Hij is heengegaan. Dus keren ze terug van de Olijfberg. Die ligt op minder dan een kilometer van Jeruzalem, en daar gaan ze naar de bovenzaal waar ze verbleven. En die bovenzaal, dat is waarschijnlijk de zaal waar ze met Jezus het Laatste Avondmaal hadden gehad.
Maar wie zijn die elf die Lukas hier zo uitdrukkelijk opsomt? Dat zijn de elf mannen die Jezus in de steek hebben gelaten toen Hij gevangen werd genomen, en die niet gereageerd hebben tegen Judas die Jezus had verraden. Dat zijn ook de elf mannen die de draad helemaal kwijt waren toen Jezus gekruisigd werd. Alleen Johannes was bij het kruis, net als Maria, de moeder van Jezus, en enkele andere vrouwen. Dat zijn ook de elf mannen die Maria Magdalena en de andere vrouwen niet geloofden toen ze zegden dat het graf leeg was, en twee mannen in witte gewaden verkondigden dat Jezus verrezen was, zoals Hij had voorspeld. Dat verhaal vonden de elf mannen alleen maar typisch vrouwelijke prietpraat. En dat zijn ook de elf mannen die, net zoals die twee Emmaüsgangers, hun leven met Jezus achter zich hadden gelaten, en naar huis wilden terugkeren, omdat ze het voor bekeken hielden, omdat ze niet meer geloofden in de mooie dingen waarop ze hadden gehoopt. Dingen zoals de bevrijding van Israël van de Romeinen en de heroprichting van het koninkrijk van David.
Misschien klinkt het allemaal heel merkwaardig, maar als we er even over nadenken, blijkt het heel herkenbaar te zijn. Want waar en hoe zijn wijzelf? Ook wij kennen dagen dat we het willen opgeven. Dat we twijfelen aan wat we doen of moeten doen, en ons afvragen of het wel zin heeft. Dat kan slaan op ons werk, ons gezin, onze relatie, maar ook op de maatschappij en de wereld waarin we leven. Een maatschappij en een wereld waarin meeleven, meevoelen en meedenken meer en meer verdrongen lijken te worden door eigenbelang, geldzucht en machtswellust. Waar staan wij in die wereld en in die maatschappij? Blijven wij ons inzetten voor wat goed is, en voor wat niet alleen onszelf, maar ook anderen beter maakt? En ons geloof: zijn wij zoals die elf mannen en die Emmaüsgangers die het willen opgeven, omdat we niet meer geloven in de woorden en de daden van Jezus? Of zijn we wat die elf werden toen ze wél geloofden in de verrezen Heer? En wat en hoe ze werden, hoorden we op het einde van de lezing: ze bleven eensgezind samen volharden in het gebed. Zijn ook wij eensgezind als gezin, als gemeenschap, als Kerk? En blijven ook wij bidden tot Hem die is onze Schepper en onze Toeverlaat?
Zusters en broeders, in het evangelie hoorden we hoe Jezus biddend tot zijn Vader spreekt over hun eenheid. Hij bidt ook voor hen die geloven dat de Vader Hem gezonden heeft. En Hij vervolgt: ‘Niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren.’ Wil Jezus dus uitdrukkelijk niet voor de wereld bidden? Dat zou merkwaardig zijn, want Hij is er toch voor iedereen? Maar waar Hij niet om vraagt, is dat zijn Vader er zou voor zorgen dat er een wereld is die alleen maar uit is op zichzelf, op eigenmacht en eigenbelang. Nee, voor zo’n wereld wil Jezus niet bidden, want hij beantwoordt helemaal niet aan de droom van de Schepper die zijn Vader is. Laten we dus niet leven naar zo’n wereld, maar laten we proberen leven zoals zijn volgelingen: eensgezind en volhardend in gebed, en naar Jezus’ woorden en daden. Amen.