Zusters en broeders,
Vanuit Galilea is Jezus met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem. Daarvoor trekken ze door Samaria, maar daar zijn ze niet welkom. Samaritanen worden door de andere joden immers als afvalligen beschouwd, ze worden geminacht en ze zijn daar niet blij om. Hoezeer ze geminacht worden, blijkt uit de reactie van Jacobus en Johannes. Die zouden graag hebben dat het Samaritaanse dorp waar ze niet welkom zijn door hemels vuur zou vernietigd worden. Maar Jezus wijst hen heel streng af. Hij staat voor liefde en vrede, zeker niet voor geweld. We kunnen nog meer uit zijn reactie afleiden, namelijk dat gelovigen mensen die niet geloven of anders geloven niet mogen straffen.
In dit opzicht laat de geschiedenis ons spijtig genoeg iets heel anders zien. Hoe dikwijls hebben orthodoxen, katholieken en protestanten tegen elkaar gevochten, hoeveel oorlogen hebben ze gevoerd, hoeveel dorpen, steden, kerken en kapellen hebben ze verwoest. En hoe hard, veroordelend en onrechtmatig zijn ze allen geweest tegen ongelovigen. De hel kon niet vreselijk genoeg zijn. Gelukkig hoort deze totaal onchristelijke houding tot het verleden, maar de werkelijkheid is niet veranderd. Vandaag zijn het echter geen christenen die ongelovigen en andersgelovigen misbruiken, verjagen, vernietigen en vermoorden, maar het zijn moslims met de naam IS, Al Quaeda, Al Shabaab en ontelbaar veel andere vreselijke fundamentalisten die hun eigen god zijn. Een god van wreedheid, hebzucht, corruptie en geweld, die helemaal ingaat tegen de God liefde en vrede die Jezus ons heeft leren kennen.
De eerste lezing en het evangelie leren ons nog iets anders, namelijk dat we geen voorwaarden mogen stellen om Jezus, om God te volgen. In de eerste lezing wil de profeet Elia dat de jonge man hem onmiddellijk volgt, en in het evangelie wijst Jezus allerlei vragen en omwegen af. Wellicht lijkt het ons heel onvriendelijk wanneer Hij zegt tegen de jonge man die eerst zijn vader wil begraven en Hem dan wil volgen: ‘Laat de doden hun doden begraven; gij moet het koninkrijk van God gaan verkondigen.’
Natuurlijk verbiedt Jezus niet dat mensen hun doden begraven en vereren. Wat Hij zegt, is alleen een beeld om ons te leren dat we geen voorwaarden mogen stellen als we Hem willen volgen. Misschien zijn we ons daar niet van bewust, maar we doen dat zo dikwijls. Gedachten als ‘Ik heb al zoveel gebeden, en nog altijd luistert God niet naar mij.’ Of ‘Ik ben naar Lourdes geweest, ik heb er ik weet niet hoeveel kaarsjes gebrand, ik heb elke avond de kaarsprocessie meegemaakt, en toch heb ik niet gekregen wat ik vraag.’ Of ‘Ik kom elke week naar de mis, maar ik krijg niets gedaan.’ Het zijn woorden en gedachten die we kennen, omdat ze zo menselijk zijn. Want voorwaarden stellen zijn heel menselijke normen in onze relatie, in ons werk, in onze houding tegenover onze medemensen. Wie iets doet, wil er iets voor in de plaats krijgen: dat kennen we als mens. Maar God is geen mens, en Hij is zeker geen geschenkapparaat dat automatisch cadeautjes uitdeelt na een gebedje, een kaarsje, een wekelijkse mis, een communie. Niemand kent God zoals Hij is, niemand kent zijn goddelijke normen. Wanneer Jezus over de dag van het oordeel spreekt, zegt Hij: ‘Wanneer die dag of dat uur aanbreekt, weet niemand: de engelen in de hemel niet, de Zoon niet, maar alleen de Vader.’ Wat Jezus wél weet, leerde Hij ons in het gebed dat Hij ons gegeven heeft. ‘Onze Vader’, leerde Hij ons bidden. Niet ‘Onze heerser, onze straffer, onze wraakzuchtige vorst’, maar ‘Onze Vader in de hemel, onze Vader die geheiligd is, die geeft en vergeeft, die ons verlost van het kwade.’
Die lieve, die goede God volgen, dat is wat Jezus ons vraagt. Niet onder onze eigen voorwaarden en eisen, maar op zijn weg van liefde en vrede. Laten we die weg proberen gaan. Amen.