Lieve kinderen, zusters en broeders,
Nog een beetje en dan worden de palmtakjes van vorig jaar verbrand, en we zullen zien dat ze opgaan in een heel klein beetje as. Ze zijn echt opgebrand, er schiet zo goed als niets van over.
Ze zijn opgebrand … misschien moeten we ons eens afvragen of ons christen zijn ook niet bijna opgebrand is, zodat er zo goed als niets van overblijft. En waarom is het misschien opgebrand? Omdat we te veel alleen maar aan onszelf denken, aan ons eigen plezier, onze eigen ontspanning. En misschien ook omdat we bang zijn dat we als christen iets moeten delen met mensen in nood. Of opgebrand omdat ons geloof zo klein geworden is dat het niet meer kan branden. Of opgebrand omdat we liever ruzie maken dan iets toe te geven, of opgebrand om ik weet niet welke andere dingen.
Jezus heeft daar een heel mooie reactie op. Hij zegt: ‘Bekeer u en geloof in de Blijde Boodschap.’ Je zult die woorden straks horen als je om een askruisje vraagt. Dat zijn dus niet mijn/onze woorden, maar de eerste woorden die Jezus zei wanneer Hij als profeet onder de mensen kwam. ‘Bekeer u’, zei Hij, ‘en geloof in de Blijde Boodschap.’
Maar wat is dat: ons bekeren, en wat is die Blijde Boodschap?
Die Blijde Boodschap is dat Jezus als mens onder de mensen is gekomen, en dat Hij ons geleerd heeft dat God midden onder ons woont, en dat Hij onze goede Vader en onze goede Moeder is. Wat we ook meemaken, hoe ongelukkig we soms ook mogen zijn: God laat ons nooit in de steek. Welke goede vader of goede moeder zou dat trouwens wél doen: zijn kinderen in de steek laten!
Jezus zei ook: ‘Bekeer u’, en wat dat is, hoorden we in het evangelie. Jezus noemt daar drie dingen: barmhartigheid, bidden en vasten.
Maar barmhartig zijn, wat is dat? Dat is goed zijn voor onze medemensen, voor onze kameraden op school, op ons werk. Dat is iets kunnen geven aan mensen in nood. Zoals altijd wijst Broederlijk Delen ons daarbij de weg. Dit jaar loopt die weg naar het Zuid-Amerikaanse land Colombia. Daar is heel veel nood en Broederlijk delen vraagt ons die nood te helpen verminderen. En die hulp, dat is barmhartigheid, dat is goed zijn voor anderen, zoals Jezus ons vraagt.
Hij vraagt ons ook dat we zouden bidden. Ik weet het, bidden is niet altijd gemakkelijk, maar bidden tot God, tot Maria, of tot een heilige die we liefhebben: dat kan ons sterken. We staan er niet alleen voor; God, Maria, die heilige zijn in onze buurt en staan ons bij. Dat is bidden.
Jezus spreekt ook van vasten, en vasten is dat we niet altijd veel en nog meer, nieuw en nog nieuwer, duur en nog duurder moeten hebben. Meer geld, elke dag nieuwe kleren, meer plezier, weer een nieuwe smartphone, een nieuwe dit en een duurdere dat. ‘Vergeet niet te leven’, zegt Jezus, ‘en hou het bij wat je echt nodig hebt om te leven.’ Dat is dus vasten: dat we echt zouden leven, en niet zouden verslaafd zijn aan dikwijls nutteloze dingen die we niet nodig hebben.
Lieve kinderen, zusters en broeders, Jezus zegt: ‘Bekeer u en geloof in de Blijde Boodschap.’ Het zou goed zijn mocht ons askruisje straks meer zijn dan een kruisje op ons voorhoofd, en mocht de oproep van Jezus ons betere mensen maken. Amen.