- Eerste lezing: 1 Samuël 16, 1b.6-7, 10-13a
- Evangelie: Johannes 9, 1-41
‘Een mens kijkt naar het uiterlijk.’
Zusters en broeders, die uitspraak uit de eerste lezing treft ons direct, want ze verwoordt de harde waarheid. Wij kijken inderdaad veel te veel naar het uiterlijk, de kleur, de gestalte, wie of wat wij mooi of lelijk vinden. Pech voor wie anderskleurig is, te groot, te klein, te dik, te dun, gehandicapt. Pech voor iedereen die anders is dan wij, want we staan onmiddellijk klaar met ons oordeel. Dat de wereld daar niet beter van wordt, zien we in de werkelijkheid van ons eigen leven en van het leven om ons heen. Ons eigen leven sluit zich af voor wie en wat anders is dan wij, anders van uiterlijk, anders dan onze verlangens, anders dan onze belangstelling. Anders dan wat wij willen, en dat is een houding die de hele wereld bepaalt, met alle gevolgen van dien. De tegenstrijdigheid tussen landen en volkeren, rassen en standen, mannen en vrouwen, rijk en arm, en we kunnen blijven opsommen want de tegenstrijdigheden zijn eindeloos. We moeten zelfs niet verder gaan dan ons eigen land: de tegenstrijdigheden tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel zijn zo diepgaand dat men er al maanden niet in slaagt een regering te vormen, zelfs niet in volle coronacrisis.
‘Een mens kijkt naar het uiterlijk’ is ook de pijnlijke werkelijkheid in het evangelie. Wanneer de leerlingen een blindgeborene zien, vragen zij aan Jezus: ‘Wie heeft gezondigd, hijzelf of zijn ouders?’ Voor hen is het dus duidelijk: zijn blindheid is een straf voor het zondige gedrag van zijn ouders of van hemzelf. Dat een kind vóór zijn geboorte niet eens zondig kán gehandeld hebben, komt zelfs niet in hen op. Want blindheid is een straf voor zondigheid, daar twijfelen ze niet aan. Dat doen ook de farizeeën niet: ‘In zonden zijt gij geboren’, snauwen ze de man af die genezen is omdat hij doet wat Jezus gezegd heeft. Want Jezus doorbreekt de cirkel van veroordeling en uitstoting. ‘Hij noch zijn ouders hebben gezondigd, maar de werken van God moeten in hem openbaar worden.’ En die werken bestaan erin dat de ogen van de mens worden geopend, zodat hij door de ogen van God naar de wereld en naar zijn medemensen kan kijken. De ogen van liefde, van zorg, van hulp, van vrede.
Dat vraagt God, dat vraagt Jezus ook aan ons: dat we zouden doen wat Hij zegt, zodat we van onze blindheid zouden genezen en de werkelijkheid zouden zien zoals ze is. Niet om te oordelen en te veroordelen, maar om te ‘doen’. En wat is ‘doen’ als we de wereld niet door onze ogen, maar door die van God, van Jezus bekijken? Dat is er zijn voor elkaar, dat is streven naar vrede, dat is delen met elkaar. Het is dus niet verwonderlijk dat Broederlijk Delen zegt: ‘Delen doet goed.’ En ze voegen daaraan toe: ‘Ook met het Zuiden.’
De ouderen onder ons weten het zeker nog: vroeger was vasten echt vasten: van Aswoensdag tot de middag van Paaszaterdag één volle maaltijd per dag, geen vlees op woensdag en vrijdag, niet snoepen en niet drinken. Nu is vasten meeleven, meevoelen en meedelen met onze medemensen. Niet zomaar delen, maar broederlijk delen, ook met het Zuiden. Dat doen we al tientallen jaren, en we zien de mooie effecten in de landen waar broederlijk hulp geboden werd. Dit jaar gaat de aandacht naar projecten in Congo, Senegal en Colombia, waar mensen geleerd hebben zich in te zetten, op te komen voor hun rechten, solidair te zijn. Een menswaardig leven op te bouwen.
Zusters en broeders, God, Jezus roept ons op om op een eerlijke manier te kijken naar de werkelijkheid om ons heen. Niet door de ogen van een verblinde, maar door de ogen die door God, door Jezus geopend worden. Laten we dat doen, zodat we echt open komen te staan voor de noden om ons heen, en ook echt willen bijdragen aan de verbetering van het leven van zoveel mensen in het Zuiden. Zodat we geen ziende blinden worden zoals de farizeeën, maar net als de genezen blindgeborene, vol vertrouwen tot God, tot Jezus kunnen zeggen: ‘Heer, ik geloof.’ Amen.