- Eerste lezing: Deuteronomium 8, 2-3.14-16a
- Evangelie: Johannes 6, 51.53-58
‘Lof en eer zij Jezus Christus in het heilig Sacrament. Lo-of en eer zij Jezus Christus in het heilige Sacrament.’
Zusters en broeders, we hebben dit loflied al gezongen (we zullen dit loflied nog zingen), want Sacramentsdag zonder ‘Lof en eer zij Jezus Christus’ is ondenkbaar. We kunnen immers niet dankbaar genoeg zijn dat Jezus onder ons wil aanwezig zijn in het heilig Sacrament, en we kunnen dat ook niet genoeg vol vreugde uitzingen. Want probeer u maar eens een leven voor te stellen zonder Jezus in ons midden en in ons leven.
In de eerste lezing zien we waartoe zo’n leven kan leiden. Dat ondervinden de Israëlieten wanneer ze door de Sinaïwoestijn dwalen. Ze lijden honger en dorst, ze worden belaagd door giftige slangen en schorpioenen, maar God de Heer beschermt hen, er ontspringt water uit de rotsen en manna valt als brood uit de hemel.
Wij leven niet in een dorre woestijn en we worden ook niet belaagd door giftige slangen en schorpioenen, maar ook daarzonder is er heel veel leed. Het leed van het coronavirus dat de hele wereld overrompeld heeft. De twijfel of het voorbij is, ook al lijkt het er in Europa wel op. De angst om besmet te geraken en het niet te overleven. En ook zonder dat virus is en blijft er zoveel honger en dorst. Echte honger en dorst van mensen die te arm zijn voor dagelijks eten en drinken. Maar evenzeer honger en dorst naar gerechtigheid, zoals we de voorbije weken heel sterk gezien hebben in de Verenigde Staten, en zoals we jaar in jaar uit zien in zoveel andere landen. Gerechtigheid en gelijkheid voor alle mensen. Geen racisme, geen onderdrukking, maar respect voor mensenrechten, voor mensen die anders geaard zijn, voor mensen die anders denken. Inzet voor armen, zieken, gekwetsten, mensen aan de rand, vluchtelingen. Respect voor iedereen. Dat is de honger en dorst van deze tijd. De honger en dorst van honderden miljoenen mensen die worden uitgebuit, onderdrukt door hun eigen president, regering, leger, terroristen. En ook de giftige slangen en schorpioenen van drugsdealers, van mensenhandelaars, van fanatieke oorlog- en burgeroorlogvoerders, van zoveel landen die veel meer geld uitgeven aan wapens dan aan hulp aan mensen in nood en aan het redden van mensenlevens.
Tegen al die ellende die er tweeduizend jaar geleden ook al was, brengt Jezus in: ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid.’ En met dat brood bedoelt Hij niet het brood van het dagelijkse leven, want ‘de mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God,’ klinkt het in de eerste lezing en zegt ook Jezus tegen de duivel die Hem wil verleiden. En wat klinkt er anders uit de mond van God dan liefde, vrede, gerechtigheid, troost, trouw, nederigheid, hulpvaardigheid. Alleen wanneer deze woorden daden worden, zal er ook werkelijk vrede zijn op de wereld, zullen mensen elkaar niet als concurrenten en zeker niet als vijanden beschouwen, maar als zusters en broeders die allemaal kinderen zijn van één en dezelfde Vader in de hemel.
Zusters en broeders, dat is de diepgang van Sacramentsdag: dat God, dat Jezus als levend voedsel onder ons aanwezig is. Voedsel dat bij manier van spreken niet opgesloten is in het tabernakel, maar voedsel waarvan Jezus uitdrukkelijk zegt: ‘Blijf dat dit doen om Mij te gedenken.’ En wat is Hem gedenken anders dan leven naar zijn woorden en daden? Laat dat de ‘lof en eer zijn die we brengen aan Jezus Christus in het heilig Sacrament’, zodat deze woorden meer zijn dan een mooie lofzang die ons tot niets verplicht. Laat het dus daden worden. Amen.