- Eerste lezing: Handelingen 15, 1-2.22-29
- Evangelie: Johannes 14, 23-29
‘Ik heb gelijk.’
‘Nee, ik heb gelijk.’
‘Als ik jou moet geloven, heb jij altijd gelijk.’
‘Dat is ook zo, ik heb altijd gelijk.’
Zusters en broeders, misschien zijn we zelf ook goed in zulke zinloze discussies, want misschien denken we inderdaad dat we altijd gelijk hebben. Het is een verschijnsel dat zowat de hele wereld kenmerkt. Je merkt het in het privéleven, in het openbaar leven en in de politiek. Sommige landen zijn zelfs zo goed als onbestuurbaar geworden omdat niemand nog wil luisteren naar de voorstellen en de argumenten van anderen. Je ziet dat heel sterk in de Verenigde Staten. Daar hebben de republikeinen van Trump zo’n afkeer van de democraten dat ze alles tegenwerken wat die willen verwezenlijken. Of neem Israël, dat elke dag brutaler wordt tegen de Palestijnen. Maar je vindt die polarisatie in zo goed als alle landen. Alleen de mening van de machthebbers telt, en daar heeft niemand iets tegen in te brengen, ook het volk niet. We zien vandaag waartoe dat kan leiden: de Russische overtuiging van het eigen groot gelijk leidt tot een wrede oorlog, met duizenden gesneuvelde soldaten, vermoorde Oekraïense burgers, verkrachte meisjes en vrouwen, kapot gebombardeerde huizen, scholen, hospitalen, winkels, stations. Een wrede mensontering, maar zo moet het, zeggen Poetin en de Russen. Zij hebben gelijk, en al hun tegenstanders zijn nazi’s.
Het eigen groot gelijk: het is er altijd geweest, en het heeft ook altijd tot ruzie, ellende, oorlog geleid. Zelfs onder de eerste christenen was er zware onenigheid: volgens veel joodse christenen konden de heidenen geen christen worden als ze de wet van Mozes niet volgden. De wet van 613 geboden en verboden. Want Jezus had gezegd: ‘Ik ben niet gekomen om de wet af te schaffen, maar om hem te vervolmaken.’ Maar Hij had ook gezegd: ‘Bemin God bovenal en bemin uw naaste zoals uzelf. Er is geen ander gebod belangrijker dan deze twee.’ De ruzies onder de christenen waren zo heftig dat Paulus en Barnabas naar de apostelen gezonden werden met de vraag welke uitspraak van Jezus doorwoog. En de apostelen gaven een schitterend antwoord: ‘De heilige Geest en wij hebben besloten u geen zwaardere last op te leggen dan de strikt noodzakelijke’, zegden ze, dus was er geen sprake meer van de 613 geboden en verboden van de wet van Mozes.
‘De heilige Geest en wij’ sluit perfect aan bij de belofte van Jezus die we hoorden in het evangelie. Hij zal terugkeren naar zijn Vader in de hemel, maar zijn apostelen zullen er niet alleen voor staan, want ‘de Helper, de heilige Geest die de Vader in mijn naam zal zenden, zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat Ik tegen u gezegd heb,’ belooft Hij. En Hij voegt eraan toe: ‘Vrede laat Ik u na, mijn vrede geef Ik u.’
Het is dus die heilige Geest die de apostelen heeft laten inzien wat Jezus bedoelde toen Hij zei: ‘Ik ben niet gekomen om de Wet af te schaffen, maar om hem te vervolmaken.’ Die vervolmaking bestaat erin dat er maar één gebod is, en dat alle andere geboden daarvan afhankelijk zijn, en dat ene gebod is: ‘Bemin God bovenal en bemin uw naaste zoals uzelf.’ Dat is de vrede die Jezus nalaat, dat is de vrede die bereikt wordt wanneer iedereen leeft naar dat ene gebod.
Zusters en broeders, volgende donderdag is het Ons Heer Hemelvaart, en binnen twee weken is het Pinksteren. En wat is Pinksteren anders dan het feest van de komst van de heilige Geest. Die daalde niet alleen neer over de apostelen, maar ook over ons, op ons vormsel. Laat dat vormsel dus geen gebeuren zijn in een ver geleden, maar een gebeuren dat we elke dag ervaren. Laat de heilige Geest dus ook in ons werken. Laten wij ons er dus goed van bewust zijn dat Hij ook ons in herinnering brengt wat Jezus gezegd en gedaan heeft, en laten we naar die woorden en daden leven. Dan zullen we geen zinloze discussies meer voeren zoals ‘Ik heb gelijk. Nee, ik heb gelijk’, maar zullen we luisteren naar elkaar, omdat we van elkaar houden, want Gods liefde woont in ons, zodat we de vrede ervaren die Jezus ons heeft nagelaten. Amen.