- Eerste lezing: Handelingen 7, 55-60
- Evangelie: Johannes 17, 20-26
‘Heilige Vader, Ik bid opdat allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U.’
Zusters en broeders, het is een bekend gebed uit de afscheidsrede van Jezus op het laatste avondmaal. Hij weet dat Hem lijden en dood te wachten staan, en Hij bidt dat de eenheid tussen Hem en zijn Vader als kracht zou voortleven, niet alleen onder zijn apostelen maar onder alle mensen, ‘opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt,’ zo bidt Hij nog.
Niet alleen om eenheid onder zijn volgelingen, maar om eenheid in de wereld, onder alle mensen, daar bidt Jezus dus voor. Ervaring leert ons hoe belangrijk die eenheid is in een relatie. Eenheid van doen en denken in opvoeding, in werkverdeling, in aanpak van problemen, in vragen over een eigen huis of een huurhuis, vakantie of niet. Eindeloos veel vragen zijn er in een relatie waarop de antwoorden best één zijn, want anders komt de relatie in gevaar of gaat ze gewoon kapot.
Maar die eenheid van doen en denken gaat veel verder dan een relatie. Ze is evenzeer nodig in een sportploeg, een bedrijf, een school, een onderneming, want zonder eenheid stoot gelijk welk initiatief op tegenwerking of onverschilligheid. Doe eenheid weg, en regeringen vallen, Europa valt en de Nato houdt op te bestaan. En het blijft daar niet bij, dat zien we in de oorlog tussen Rusland en Oekraïne, in de burgeroorlogen in Syrië en Jemen, in de vele terroristische moslimgroepen in Afrika en Azië, in de miljoenen vluchtelingen wereldwijd.
Eenheid onder de mensen, onder de volkeren: Jezus wist waarvoor Hij bad. Hij wist dat eenheid de onmisbare basis vormt van een menswaardig bestaan, en Hij wist ook dat ze onvervangbaar was in het geloof. Meer dan eens had Hij ondervonden dat anders doen en ander denken heel vijandige reacties uitlokte. Voor Hem waren alle mensen kinderen van zijn Vader in de hemel, of ze nu man of vrouw, arm of rijk, ziek of gezond, tollenaars of zondaars waren: allen kregen ze zijn aandacht, zijn liefde, zijn zorg. ‘Oordeel niet en gij zult niet geoordeeld worden’, zei Hij. En Hij zei ook. ‘Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen.’
Dat werd Hem allemaal niet in dank afgenomen. De geestelijke machthebbers wilden niets weten van zijn boodschap van liefde, vrede, vreugde en gerechtigheid, want die dwong hen tot inzet voor armen, zieken, mensen van lagere standen, eenvoudige mensen. Dus moest Jezus verdwijnen. Ze namen Hem gevangen, martelden en vermoordden Hem op het kruis, als een gemene misdadiger. Zoals we in de eerste lezing hoorden, onderging diaken Stefanus hetzelfde lot omdat hij, vervuld van de heilige Geest, Gods heerlijkheid zag, met Jezus aan zijn rechterhand. Blijkbaar waren zijn belagers er zeker van dat ze zonder zonde waren, want zijn wierpen zonder aarzelen veel meer dan alleen maar de eerste steen.
‘Mogen allen één zijn’, bad Jezus, en die eenheid kan alleen ontstaan als alle mensen leven naar zijn enige gebod: ‘Hou bovenal van God, en hou evenveel van je naaste als van jezelf.’ Daarmee zien we liefde de basis is van eenheid, want liefde schept niet alleen de band met God, maar ook met onze medemensen. Vandaar dat Jezus uitdrukkelijk bidt dat allen één mogen zijn zoals Hij en zijn Vader één zijn.
Zusters en broeders, Jezus bidt echt niet voor iets onmogelijks. We moeten ons bij eenheid geen onhaalbare dingen voorstellen. We moeten echt niet allemaal binnen dezelfde lijntjes kleuren. Eenheid ontstaat door respect voor elkaar, door te luisteren naar elkaar, door te aanvaarden dat anderen soms anders zijn dan wij, dat ze andere gedachten en andere opvattingen kunnen hebben. Eenheid is dus niet alleen van onszelf, maar ook van onze medemensen houden. Dat is niet zo moeilijk, we moeten het alleen maar willen, en we moeten vooral onszelf niet beter achten dan andere mensen. We kunnen daarbij al een weekje voorop denken. Volgende zondag is het immers Pinksteren. Laten we nu al bidden dat Jezus’ Geest ons de kracht geeft om één te zijn, zoals Hij en zijn Vader één zijn. Amen.