- Eerste lezing: Jesaja 8, 23b - 9,3
- Evangelie: Mattheus 4, 12 - 23
Zusters en broeders,
Het evangelie vertelt over het begin van het openbaar leven van Jezus. Merkwaardig daarbij is dat Hij daarvoor niet in Jeruzalem blijft, maar naar Galilea trekt. Is dat misschien om niet hetzelfde lot te moeten ondergaan als Johannes de Doper? Die is in de gevangenis beland omdat hij kritiek had geuit op koning Herodes, omdat die zijn vrouw had verstoten om een relatie aan te gaan met de vrouw van zijn stiefbroer. Die kritiek kost Johannes zelfs zijn leven. Maar dat is niet de reden waarom Jezus uit Jeruzalem wegtrekt. Hij heeft immers geen angst voor de dood. Dat blijkt overduidelijk wanneer Hij later helemaal geen verzet pleegt tegen zijn kruisiging en zijn dood.
Hij verlaat Jeruzalem omdat die stad het politieke en religieuze centrum van Israël is, met machtige heersers op elk gebied. En het is niet voor zulke machthebbers dat God in zijn persoon als mens onder de mensen is gekomen, maar voor eenvoudige mensen, en voor armen, zieken, machtelozen. Dat was al duidelijk bij Jezus’ geboorte: die vond niet plaats in een rijk en machtig paleis in een stad, maar in een stal op de boerenbuiten, en ze werd niet meegedeeld aan de rijke en machtige elite, maar aan herders op het veld, mensen aan de rand van de samenleving.
Het is in zo’n rand dat Jezus zich nu vestigt, namelijk in het grensgebied van Zebulon en Naftali, dat door de volksvermenging tussen Joden en Kanaänieten een half heidens land is. Het is dus niet verwonderlijk dat Jesaja spreekt over het ‘Galilea van de heidenen’ en ‘het volk dat in de doodse duisternis leeft.’ In dat land en aan dat volk verkondigt Jezus zijn Blijde Boodschap: ‘Bekeer u, want het Rijk der hemelen is nabij’, zegt Hij. In dat Rijk geeft iedereen ruimte aan het Woord van God en is ook iedereen welkom: arm en rijk, zwak en sterk, ziek en gezond, zondaar en verdwaalde. En dat Rijk heeft ook niets te maken met materiële rijkdom, succes en machtsvertoon, maar alles met liefde, vrede en vreugde. Een Rijk waar het volk niet langer dwaalt in de doodse duisternis van het egoïsme en het eigenbelang.
En hoe succesrijk die Blijde Boodschap is, blijkt uit het feit dat vier jonge vissers op de eenvoudige vraag van Jezus Hem te volgen meteen alles achter zich laten. ‘Ik zal u vissers van mensen maken,’ zegt Hij. Maar om zo’n vissers te kunnen worden, moeten ze zich bekeren, en dat houdt in dat ze zich afkeren van eigenbelang en alleen maar aandacht voor zichzelf. Die aandacht moet voortaan uitgaan naar hun medemensen. Naar de zorgen, de angsten, de vragen van hun medemensen. Alleen als ze dat opbrengen, kunnen ze Jezus volgen en zijn ze vissers van mensen.
Zusters en broeders, ook aan ons vraagt Jezus dat we onze grenzen zouden verleggen. De grenzen die ons tegenhouden om vissers van mensen te worden. Alleen als we die grenzen verleggen zullen we inzien dat we niet een beetje christen kunnen zijn, en dat geloven een doe-woord is dat zich uit in liefde voor God en voor onze medemensen, voor mensen in nood, voor armen, zieken, mensen zonder toekomst. Liefde waarin we ons spiegelen aan God, aan Jezus, want Hij brengt licht onder de mensen. Laten wij ons inspannen om ook zo’n licht te zijn, want net als de Galileeërs leven wij in doodse duisternis door de voedsel- en energiecrisis, de koopkracht- en inflatiecrisis, de milieu- en klimaatcrisis. En ook door de bedreiging van de wereldvrede, de oorlog in Oekraïne, de waanzinnige wapenwedloop, de eindeloze migratie, en de ene pandemie na de andere. Laten wij in deze wereld van donkerte en duisternis dus echt proberen licht te brengen door vissers van mensen te zijn. Amen.