- Eerste lezing: Exodus 19, 2 - 6a
- Evangelie: Mattheus 9, 36 - 10, 8
Zusters en broeders,
‘De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig’, zegt Jezus, en daarom zendt Hij zijn leerlingen uit. ‘Genees zieken en drijf duivels en onreine geesten uit’, geeft Hij hun als opdracht. En dat is opvallend, want die leerlingen zijn geen dokters of psychologen, maar eenvoudige mensen. Petrus, Andreas, Johannes en Jacobus zijn vissers, en Mattheus is een tollenaar, dus een gehate belastingambtenaar die met de Romeinse bezetters meewerkt. Zulke mensen worden dus uitgekozen om zieken te genezen en om te verkondigen dat het Koninkrijk van God nabij is.
En dat moet ons moed geven, want ook wij worden door Jezus uitgezonden om zijn boodschap te verkondigen, zieken te genezen en duivels uit te drijven, ook al zijn we geen dokter en geen specialist in mensenkennis. Want zieken, duivels en onreine geesten zijn er genoeg in deze tijd. Zieken van drank- en drugverslaving. Onreine geesten van egoïsme, van onverschilligheid, van vervuiling van milieu en natuur. Duivels van geweld, van oorlog, van uitbuiting, van slavernij. Pijn en ellende van depressie, van armoede, van uitzichtloosheid.
Naar die duivels en onreine geesten van onze tijd worden we gezonden om Gods blijde boodschap te verkondigen, niet door er veel over te babbelen, maar door ze voor te leven. Voorleven dat God een liefdevolle Vader en Moeder is voor alle mensen, veraf en dichtbij. Mensen van alle rassen en standen, die Hij allemaal bemint, want allen zijn ze zijn kinderen. Die blijde boodschap moet alle mensen, dus ook ons, tot het besef brengen dat we allemaal broers en zussen zijn van elkaar.
Probeer je zo’n wereld eens voor te stellen: een wereld waarin alle mensen aanvaarden dat ze broers en zussen zijn van elkaar. Een wereld die natuurlijk niet zomaar ontstaat. Een wereld die alleen maar kan groeien als we er ons voor inzetten. Als we dus dragers worden van Gods liefde en vrede. Als we echt ons best doen om in al onze medemensen kinderen van God te zien. En als we echt aandacht hebben voor alle mensen om ons heen.
We moeten daar echt geen straffe dingen voor doen, en ook niet op betaling of op dankbaarheid rekenen, want ‘voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven’, zegt Jezus. En eigenlijk lijkt dat lijnrecht in te gaan tegen iets wat heel sterk in ons en in onze maatschappij leeft, namelijk: ‘Niets voor niets’ en ‘Loon naar werken.’ In ons dagelijks leven is dat trouwens normaal, want hoe kan een arbeider overleven als hij niet betaald wordt. Hoe kan een ondernemer zijn arbeiders betalen als hij geen winst maakt. Maar dat bedoelt Jezus niet wanneer Hij het heeft over ‘voor niets ontvangen en voor niets geven.’ Het gaat over het geven en ontvangen van de Blijde Boodschap van Gods liefde en vrede. Die Boodschap krijgen we door ons geloof, door ons doopsel, door onze opvoeding, door onze liturgie, en we moeten God daar hoegenaamd niet voor betalen. Dat krijgen we allemaal gratis toebedeeld. Dat vraagt God, dat vraagt Jezus ook van ons: dat we zijn Blijde Boodschap van liefde, vrede en vreugde gratis zouden uitdragen. De we altijd liefdevolle aandacht zouden hebben voor onze medemensen. Dat we zieken zouden bezoeken, armen zouden helpen, niet altijd klaar zouden staan met oordelen en veroordelen, maar echt broers en zussen zouden zijn voor elkaar en al onze medemensen.
Zusters en broeders, in de eerste lezing zegt God tegen de Israëlieten: ‘Als gij aan mijn woord gehoorzaamt en mijn verbond onderhoudt, zult gij mijn priesterlijk koninkrijk en mijn heilig volk zijn.’ Hij zegt dat ook tegen ons en tegen alle mensen. Laten we ons dus inspannen om zijn boodschap van liefde en vrede te beleven en uit te dragen in de wereld om ons heen. In welk priesterlijk en heilig koninkrijk zouden we leven als we ons daar echt zouden voor inspannen. Amen.