- Eerste lezing: Daniël 7, 9-10.13-14
- Evangelie: Mattheus 17, 1-9:
Zusters en broeders,
Zonet hoorden we het evangelie van de gedaanteverandering van Jezus, en dat hoorden we vier maanden geleden ook op de tweede zondag van de veertigdagentijd. Dus moet het wel een heel belangrijk evangelie zijn.
En dat is het inderdaad ook. Jezus trekt met Petrus, Jacobus en Johannes de berg Tabor op, en daar verandert Hij voor hun ogen van gedaante, gaat Hij in gesprek met Mozes en Elia, en worden ze overschaduwd door een lichtende wolk en een stem die zegt: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in Hem vind Ik vreugde. Luister naar Hem!’
Dat alles maakt duidelijk dat Jezus niet zomaar een mens is, maar dat Hij het beeld is in wie God onder de mensen is gekomen. Maar waarom moest dit toen zo duidelijk worden? Het antwoord vinden we in de situatie waarin Jezus zich bevindt. Heel veel mensen luisteren geboeid naar zijn boodschap over een God van liefde, vrede en vreugde. Hij geneest zieken, drijft duivels uit en bereikt een enthousiaste massa bij zijn broodvermenigvuldiging. Maar onder de schriftgeleerden, de Sadduceeën en de farizeeën wekt Hij zoveel vijandschap op dat Hem dood willen. Dat weet Hij, en dat heeft Hij ook aan zijn apostelen verteld. Die zijn daar zozeer door geschrokken dat ze twijfelen aan Hem. Moeten ze Hem nog volgen als Hij toch maar dood zal gaan zonder iets groots te verwezenlijken? En precies om een antwoord te geven op die twijfel trekt Jezus met Petrus, Jacobus en Johannes de Tabor op, en daar horen dat Hij Gods geliefde Zoon is, en dat ze naar Hem moeten luisteren. En daardoor wordt duidelijk dat zijn dood als mens niet het einde zal zijn, want in Hem blijft God aanwezig. De apostelen moeten dus niet twijfelen aan Hem.
En daarbij rijst opnieuw een vraag, namelijk: waarom mogen zij vóór Jezus’ verrijzenis met niemand spreken over wat ze gezien hebben? Het antwoord op die vraag is dat Jezus nooit wil overdonderen. Wat Hij wil, is oprecht geloof, en dat kan er niet zijn als Hij de mensen zozeer overdondert dat ze niet anders kunnen dan in Hem geloven. Dat komt ook sterk tot uiting na de broodvermenigvuldiging. Hij had toen kunnen zeggen: ‘Mensen, je ziet wat Ik kan. Geloof dus maar in Mij.’ Maar dat doet Hij niet, integendeel Hij houdt een ingewikkelde redevoering over het levende Brood dat uit de hemel is neergedaald, en Hij zegt ook dat wie zijn lichaam eet en zijn bloed drinkt eeuwig leven heeft. Maar zijn vele luisteraars voelen zich door zulke moeilijke woorden helemaal niet aangesproken om in Hem te geloven.
Dat Jezus nooit wil dwingen tot geloof merkten we ook een paar weken geleden toen zijn apostelen Hem vroegen waarom Hij zijn parabels wel aan hen, maar niet aan het volk uitlegde. Hij antwoordde: ‘Aan u is het gegeven de geheimen van het Rijk der hemelen te kennen, maar aan hen is het niet gegeven.’ Zij kunnen dus geloven omdat zij weten, en dat geloof moeten ze verkondigen aan mensen die niet weten, maar die wel willen geloven zonder daartoe gedwongen te worden.
Zusters en broeders, dat geldt ook voor ons. Ons geloof steunt niet op weten en niet op dwang, maar op geloven. Als het op weten steunde, was het immers geen geloof meer, en dat wil God niet. Hij heeft ons niet geschapen om te heersen over ons, en om ons te dwingen te doen wat Hij wil. Integendeel, Hij geeft ons de volledige vrijheid om te geloven of niet te geloven, en dat is een ongelofelijk geschenk. Hoe ongelofelijk zien we in zoveel landen waar geen vrijheid van denken bestaat, maar waar de bevolking moet doen en geloven wat de heersers zeggen. Doen ze dat niet, dan riskeren ze hun leven te verliezen. Die dwang past God helemaal niet toe op ons. Laten we dus echt genieten van de vrijheid van ons geloof in een God van liefde, vrede en vreugde. Een geloof dat ons aanzet om ook zijn weg van liefde, vrede en vreugde te gaan voor onszelf en onze medemensen. Amen.