- Eerste lezing: Genesis 3, 9-15
- Evangelie: Marcus 3, 20-35
Zusters en broeders,
Ook in een regenjaar als dit is juni de mooiste maand van het jaar. Het licht blijft elke dag groeien, de natuur is in volle groei en bloei, de zomer is in aantocht, de avonden worden langer en aangenamer, en om er helemaal een geliefde maand van te maken, lonkt de vakantie op het einde van de maand. Ja, juni is de mooiste maand van het jaar.
Maar zoals zo dikwijls is die vaststelling te mooi om waar te zijn, want voor honderdduizenden leerlingen, studenten, ouders en families is juni een angstmaand vol onzekerheid en stress, want wat worden de examenuitslagen op het einde van de maand? En dat maakt juni ook voor leerkrachten en professoren een schrikmaand want, willen of niet, zij moeten oordelen, en dat doen ze graag zolang de resultaten goed zijn, maar niet graag wanneer de resultaten niet goed zijn. Ze kunnen een negatief oordeel wel een tijdje uitstellen, maar uiteindelijk moeten ze toch iets doen wat ze niet graag doen, en dat is een negatief oordeel vellen.
Dat merken we ook in de eerste lezing. God heeft zijn schepping met zijn grenzeloze kracht van liefde tot stand gebracht, en nu moet Hij de bekroning van die prachtige schepping, de mens, straffen omdat die zich niet aan de afspraak heeft gehouden. Ook de slang - die het symbool is van de duivel – moet Hij straffen, want zij heeft de mens met leugens verleid. En dat doet God pijn, want Hij had zijn schepping met zoveel liefde tot stand gebracht.
Ook in het evangelie komt oordelen sterk tot uiting, vooral bij de schriftgeleerden. Die zijn zelfs uit Jeruzalem gekomen om Jezus te veroordelen, en hun verblinding is zo sterk dat ze zichzelf grenzeloos belachelijk maken. Ze zeggen namelijk dat Jezus met de hulp van Beëlzebub, de vorst van de duivels, andere duivels uitdrijft. Te gek voor woorden natuurlijk: waarom zou de opperduivel andere duivels helpen uitdrijven. Maar volgens de fanatiek verblinde schriftgeleerden doet hij dat inderdaad.
Maar weet je wat voor ons het ergste is in dat gekke verhaal van die opperduivel die lagere duivels uitdrijft? Dat wij daar zelf ook zeer goed in zijn. Niet dat we duivels uitdrijven, maar net als de schriftgeleerden staan we heel snel klaar met zinloze oordelen die heel dikwijls steunen op jaloersheid omdat anderen het beter maken dan wijzelf. En het blijft daar niet bij, want dikwijls breken we af wat anderen opbouwen, maken we alles wat ze doen verdacht, en willen we de waarheid niet zien en zeker niet toegeven. We drijven dus bij manier van spreken duivels uit bij anderen, terwijl die duivels juist in onszelf zitten: duivels van jaloersheid, van egoïsme, van hardheid, van verbetenheid en van nog zoveel meer. Het is bijna een ziekte van onze tijd, die ook sterk tot uiting komt in de politiek. Die bestaat vandaag vooral in het afbreken van politieke tegenstanders, met een angstaanjagende polarisatie tot gevolg.
Zusters en broeders, we moeten oppassen voor al dat negativisme. We moeten zeker niet altijd klaarstaan met ons oordeel over, en nog minder met onze veroordeling van onze medemensen. Waar we wél moeten voor klaarstaan is een oordeel vellen over onszelf. Onszelf afvragen of we echt goed bezig zijn, of we eerlijk zijn, of we niet egoïstisch zijn, of we niet veel te snel klaarstaan met oordeel over anderen, of we niet te gemakkelijk mistevreden over alles en nog wat. Of we, met andere woorden, al die negatieve duivels niet uit onszelf moeten uitdrijven, zodat we echt ons best kunnen doen om goede christenen te zijn: mensen die in woorden en daden Jezus proberen na te volgen op zijn weg van liefde, vrede en vreugde. Alleen als we dat doen, kan de wereld en ons leven beter worden. Amen.