- Eerste lezing: Wijsheid 1, 13-15; 2, 23-24
- Evangelie: Marcus 5, 21-43
Wat is de zin van het leven?
Zusters en broeders, dat is een vraag die we ons wellicht meer dan eens stellen. En het antwoord op die vraag is één woord, en dat is liefde. Zonder liefde is het leven inderdaad zinloos. We worden daar vandaag spijtig genoeg meer en meer mee geconfronteerd door de vreselijke oorlogen in Oekraïne, Gaza en Soedan, gevoerd door barbaarse tirannen die alleen maar eigenliefde kennen. Maar we zien in heel veel landen ook meer en meer een vreselijke radicalisering die het normale leven onmogelijk maakt en veel pijn en lijden veroorzaakt.
Pijn en lijden komen ook sterk tot uiting in het evangelie. De pijn van de vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies lijdt, en die daarom geen normaal leven kan leiden. Want door haar ziekte wordt ze behandeld als een melaatse. Ze mag dus niemand aanraken en ook door niemand aangeraakt worden. Vandaar dat ze gemakkelijk tot bij Jezus raakt. Iedereen gaat haar immers uit de weg, uit schrik door haar aangeraakt te worden. En dan doet ze iets wat ze dus niet mag doen: ze raakt Jezus’ kleding aan, want ze gelooft dat dit voldoende zal zijn om haar te genezen. En inderdaad, ze voelt dat ze genezen is door de kracht van dat geloof. Dat zegt Jezus ook heel uitdrukkelijk: ‘Uw geloof heeft u genezen. Ga in vrede, en wees van uw kwaal verlost.’
Die kracht van het geloof in Jezus herkennen we ook in Jaïrus, en dat is heel merkwaardig, want hij is de overste van de synagoge. Hij is dus een farizeeër, en dat zijn niet direct Jezus’ beste vrienden. Integendeel, ze verachten Hem omdat Hij een God van liefde en vrede verkondigt, en met zondaars en tollenaars, armen en zieken, lammen en melaatsen omgaat als waren dat allemaal respectabele mensen. Maar Jaïrus heeft die minachting voor Jezus zozeer overwonnen dat hij zelfs op zijn knieën valt om zijn hulp af te smeken voor zijn dochtertje dat dodelijk ziek is. Ook dat verhaal krijgt een merkwaardige wending, want nog voor ze aan Jaïrus’ huis zijn aangekomen, wordt gemeld dat zijn dochtertje overleden is. Opnieuw wijst Jezus op de kracht van het geloof: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven’, spoort Hij de overste aan. En tot de mensen die met veel misbaar rouwen en huilen, zegt Hij: ‘Het kind is niet gestorven, maar slaapt.’ Dat zijn opnieuw heel diepgaande woorden over de kracht van het geloof. Nee, de dood is niet het einde, maar de overstap naar een nieuw en eeuwig leven in Gods handen. Want God heeft de mens niet geschapen voor de dood, maar voor het leven. Hij is immers een God van levenden, niet van doden, hoorden we in de eerste lezing. ‘God heeft alles geschapen om te leven. De mens heeft Hij geschapen voor de eeuwigheid, als afspiegeling van zijn eigen wezen’, wordt daar gezegd.
Zusters en broeders, in het evangelie beklemtoont Jezus tweemaal de kracht van het geloof. ‘Uw geloof heeft u genezen’ zegt Hij tegen de vrouw, en tegen Jaïrus zegt Hij: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’ Die woorden zegt Hij ook tegen ons. Blijf geloven in Mij’, zegt Hij. In de verhalen van het evangelie zien we wat de kracht van het geloof tot stand brengt: een ongeneeslijke vrouw wordt genezen, en een overleden kind wordt tot leven gewekt. Geloven is dus veel meer dan elke week naar de mis komen, een kaarsje branden, een gebedje prevelen. Het is in alle omstandigheden in God, in Jezus blijven geloven met dezelfde kracht als die bloedende vrouw en de farizeeër Jaïrus. Geloven in het onmogelijke, niet opgeven als iets tegenzit, elk vallen verslaan met opstaan. God, Jezus zal geen mirakels doen, maar Hij zal ons de kracht geven om te aanvaarden dat lijden en sterven deel uitmaken van het leven, en ook de kracht om ons te verheffen bij tegenslagen en ellende, en de kracht om liefdevol te leven door ons te genezen van onze kwalen van egoïsme en zelfverheffing. In liefde en vrede zal God ons laten leven, want wij zijn een afspiegeling van zijn eigen wezen. Amen.