Jaar 2006-2007 Cyclus C
Bezinning bij / surfen naar:

“En het laatst van allen is Jezus ook verschenen aan mij, de misgeboorte.”

“Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondag mens.”

Zusters en broeders, het lijkt vandaag wel bijltjesdag. Paulus noemt zichzelf een misgeboorte en Petrus is een zondig mens. Net of ze met zichzelf willen afrekenen. Maar Petrus en Paulus, zijn dat niet die twee apostelen die na Jezus’ dood en verrijzenis de Kerk hebben geleid en doen groeien?

Toen hij nog Saulus heette, was Paulus was een radicale, zeg maar fundamentalistische jood. Hij leefde volgens de strengste voorschriften van de farizeeërs en hij was een fanatieke verdediger van de wet van Mozes. Die wet, en niets anders dan die wet, was het fundament van het bestaan. Bijgevolg was Saulus een hevige tegenstander van de christenen, omdat voor hen niet de wet maar wel Jezus de redder en de verlosser en het fundament van het leven was. In de christenvervolging die daardoor ontstond, liep Saulus helemaal mee vooraan. Hij was erbij toen Stephanus gestenigd werd. Misschien gebeurde het zelfs op zijn aanstoken. En verder verwoestte hij de plaatsen waar christenen samenkwamen, sleepte hij mannen en vrouwen uit hun huizen en liet ze in de gevangenis werpen. Hij was wellicht de meest radicale christenvervolger van zijn dagen. Hij stopte voor niets. De laatste christen moest uitgeroeid worden. Tot hij op de weg naar Damascus op de verrezen Jezus botste. Jezus die hem voor de waarheid plaatste, en Saulus die in een flits die waarheid ook erkende. En van de ene minuut op de andere werd Saulus de grote apostel Paulus.

Ook Petrus had boter op zijn hoofd. Hij presteerde het Jezus te verraden wanneer die voor de hogepriester moest verschijnen. Tot driemaal toe schreeuwde hij verontwaardigd: ‘Ik ken die mens niet!’ Hij, de man die al drie jaar met Jezus optrok, hij die gezegd had: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van God.’ Tot het erop aankwam. Dan kende hij Hem ineens niet meer.

Petrus en Paulus, twee mensen met een niet zo fraai verleden. Het ene al minder fraai dan het andere. Naar hedendaags recht zou Paulus een misdadiger zijn, een opruier die mensen tot moord en doodslag aanzet en die zelf niet vies is van geweld. En precies die Paulus, die misdadiger, en Petrus, die lafaard, worden de kop en schouders van de nieuwe Kerk, de Kerk van de christenen, de Kerk van God.

Zusters en broeders, de ommekeer van die twee mannen is voor ons een teken van onverwoestbare hoop. Iedereen kent momenten van zwakheid, van lafheid, van ontmoediging. Tegenslag in de relatie, een dochter die thuis wegloopt, een zoon die aan de drugs zit, een kind dat verongelukt, een bedrijf dat duizenden mensen ontslaat om hogere winsten te maken, alleenstaande moeders die in barre armoede leven. Of mensen die over de schreef gaan, zo erg dat ze ervoor gestraft moeten worden en in de gevangenis terechtkomen. De lijst van dingen die ons in de put kunnen helpen is eindeloos en het lijden dat veroorzaakt wordt, is onuitsprekelijk. Misschien denken we dan: Het is gedaan met mij, ik kom die miserie nooit meer te boven. Of: Ik ben wie ik ben en ik zal nooit veranderen. Of misschien denken we ook: Eens verkeerd, altijd verkeerd; eens veroordeeld, altijd veroordeeld, eens de put in, altijd de put in.

Petrus en Paulus leren ons dat geen enkele te put diep is, dat niemand definitief veroordeeld is, dat ‘eens verkeerd’ inderdaad ook ‘eens’ kan blijven. Zij wijzen ons de weg, en die weg is Jezus. Petrus neemt Jezus mee in zijn boot, en dat is zeer merkwaardig: Jezus is immers geen visser, wel een timmerman. En toch werpt Petrus op zijn vraag de netten nog eens uit, ook al weet hij als ervaren visser dat er die nacht niets te vangen is. Je kent het vervolg: overvolle netten, zelfs voor twee boten is er te veel vis. Paulus van zijn kant botst op de weg naar Damascus, waar hij de christenen wil gaan uitroeien, letterlijk op het licht dat Jezus is, en hij keert terug op zijn stappen: hij gaat de christenen niet langer vervolgen maar versterken.

Zusters en broeders, geen put is te diep als we Jezus in onze boot willen meenemen. Jezus die zegt: ‘Vrees niet, Ik ben bij u.’ Jezus die de overspelige vrouw van de stenigingsdood redt en die alleen maar zegt: ‘Ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig voortaan niet meer.’ Jezus die niets van geneeskunde afweet, maar melaatsen geneest. Jezus die niets van chirurgie kent, maar blinden laat zien. Jezus die in niets gespecialiseerd is, maar die de mensen aankijkt met de warme ogen van God, hen aanraakt met Gods tedere handen, naar de armen en de zieken toegaat met de zorgende voeten van God. Jezus die zegt: ‘Ik zal bij u zijn tot aan het einde van de wereld. In welke put ge ook gevallen zijt, wat ge ook uitgespookt hebt, hoe ontroostbaar ook uw verdriet en hoe immens ook uw leed mag zijn, Ik ben bij u. Bij Mij kunt ge altijd terecht.’

Zusters en broeders, laten we Jezus meenemen op onze boot doorheen het leven. Hij is een veilige weg, een licht in het donker dat het leven kan zijn. Hij heeft woorden van geloof, van hoop en vooral van liefde. En laten we proberen te worden zoals Hij: vissers van mensen, zoals Hij in het evangelie zegt. Laten we zelf Gods warme ogen, Gods tedere handen, Gods zorgende voeten, Gods luisterende oren zijn voor elkaar en voor al onze medemensen. Amen.

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha