‘Gij zijt het zout van de aarde. Gij zijt het licht van de wereld.’
Zusters en broeders, dat zegt Jezus tegen zijn apostelen. En als Hij dat tegen zijn apostelen zegt, zegt Hij dat ook tegen ons. Ook wij zijn dus het zout van de aarde en het licht van de wereld. Dat zijn heel diepgaande woorden. Vooral dat wij het licht van de wereld zijn is aangrijpend. In een discussie met de farizeeën zegt Jezus immers van zichzelf: ‘Ik ben het licht van de wereld.’ Die opdracht geeft Hij dus aan ons: dat we, net zoals Hij, licht zouden zijn: licht voor onszelf, licht van de wereld, licht voor onze medemensen. En Hij voegt eraan toe dat we ook het zout van de aarde zijn.
Licht en zout: vandaag klinkt dat niet echt indrukwekkend, want er is licht in overvloed. Onze steden, wegen en dorpen barsten van het licht, zozeer dat er eerder te veel dan te weinig licht is. En zout: daar gaan we zuinig mee om, want naar het schijnt is veelgebruik ervan niet goed voor onze gezondheid. Maar in Jezus’ tijd was er helemaal niet te veel licht, integendeel, er was geen of nauwelijks licht in het donker. En er waren ook geen frigo’s of diepvriezers, dus was zout zowat het enige bewaarmiddel van voedsel. Licht en zout waren dus van levensbelang. En dat is wat Jezus tegen zijn apostelen en tegen ons zegt: dat we van levensbelang zijn voor onze medemensen. Dat we in alle omstandigheden smaak moeten geven aan hun leven, en ook licht, zodat ze niet verloren lopen. En wat dat inhoudt, hoorden we vorige week in de Zaligsprekingen. Wees barmhartig, zoek naar vrede en gerechtigheid, veroordeel niemand en help mensen in nood, zegt Jezus. En wees nederig in je geloof in de algoede God.
Precies daarin zit de kern van onze opdracht om het zout van de aarde en het licht van de wereld te zijn: dat we gelovige mensen zouden zijn, en dat we voor ons geloof zouden uitkomen. Dat we op die manier licht zouden zijn voor onze medemensen, zoals Jezus was. Hij was het licht dat de weg wees naar zijn Vader die geen god was van wreedheid en wraak, maar een algoede Vader van liefde en vrede. Dat licht straalde Jezus uit, en dat licht moet ook ons geloof uitstralen. En dat kan het alleen als we er openlijk voor uitkomen. Als we trots zijn op ons geloof en op onze Kerk. Dat is het zout en het licht dat Jezus ons vraagt te zijn: dat we ons geloof zo uitbouwen dat het de smaak en licht geeft aan onze medemensen. De smaak van het geloof en het licht dat hen de weg wijst naar onze algoede God.
Zusters en broeders, toen onze kerken jaren geleden nog vol zaten, kwamen op de eerste zondag van de maand alle mannelijke leden van de Bond van het Heilig Hart naar dezelfde mis. Ze gingen allemaal aan dezelfde kant van de middenbeuk zitten, en op het einde van de mis zongen ze uit volle borst hun Bondslied. En het refrein van dat lied luidde: ‘O Jezus’ hart, wij zijn uw zonen, krachtig van wil, sterk in getal. Dat zijn wij en dat zullen wij tonen, overal.’ Toegepast op vandaag: wij zijn helemaal niet meer sterk in getal, integendeel. Maar het is vooral het laatste vers dat blijvend en beklijvend is: de bondsleden beloven dat ze altijd en overal zullen tonen dat ze zonen van Jezus zijn. Dat ze dus zullen uitkomen voor hun geloof. Dat ze Jezus’ licht zullen uitstralen, altijd en overal. Wel, laten ook wij doen: altijd en overal uitkomen voor ons geloof. Ook al zijn we niet sterk in getal. Laten we dus niet aarzelen te doen wat Jezus ons vraagt: door ons geloof smaak geven aan de wereld en zijn licht uitstralen over alle mensen. Amen.