‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf verloochenen en zijn kruis opnemen.’
Zusters en broeders, het zijn niet direct vrolijke woorden voor deze eerste zondag van september. Zeker tijdens de zomermaanden zien velen het leven immers als een grote kermis van alleen maar vrolijke dingen die opbeuren en gelukkig maken. Daar brengt Jezus nu tegenin dat we ons kruis moeten opnemen. Misschien menen we dat Hij daarmee het vreselijke kruis van lijden en dood bedoelt dat Hijzelf heeft moeten dragen. Maar naar dat kruis moeten we helemaal niet op zoek geen, dat komt wel vanzelf. De werkelijkheid loopt immers dikwijls heel anders uit dan onze wensen en dromen. Onze wensen van alleen maar geluk in alles wat we doen en denken, van een leven zonder ziekte, zonder tegenslag, zonder miserie. Een leven om van te dromen, omdat het zo perfect is. Maar we weten dat het niet zo is, dat bijlange niet alles in die richting gaat, dat elk huisje zijn kruisje heeft, zoals het oude Vlaamse spreekwoord zegt. Ons kruis opnemen wil dus niet zeggen dat we het lijden moeten zoeken, maar dat we bereid zijn om onze beperktheden, tegenslagen en tekorten te aanvaarden en te verwerken.
Jezus zegt ook dat wie Hem wil volgen zichzelf moet verloochenen. Dat betekent niet dat we ontrouw moeten zijn aan onszelf, maar wel dat we bereid moeten zijn om nee te zeggen tegen ons egoïsme, onze bezitsdrang, onze gemakzucht. Opnieuw toont de werkelijkheid aan dat ook dat dit geen onmogelijke vraag van is Jezus. September is begonnen, en dat is voor velen het begin van het nieuwe werkjaar en het heropnemen van het werk van voor de vakantie. Velen zullen dus hun pretjes, hun dagindeling, hun ontspanning, hun voorkeuren moeten verloochenen en doen wat hun partner, hun kinderen, hun werk, hun onderneming vraagt. En wie niet op die vragen ingaat, wie zichzelf dus niet wil verloochenen en alleen maar voor zichzelf wil leven, wie dus zijn leven wil redden zoals Jezus zegt, zal zijn leven verliezen, want hij of zij heeft niets of niemand meer, alleen zichzelf. En als er één iemand is op wie je heel snel uitgekeken bent, is het wel op jezelf.
Jezus vraagt ook: ‘Welk nut heeft het voor een mens heel de wereld te bezitten als dit ten koste gaat van zijn eigen leven?’ Ook die vraag sluit naadloos aan bij de werkelijkheid. Wat blijft er immers over van het echte leven, van het leven dat de moeite waard is, als je alleen maar kan streven naar de eindeloze uitbreiding van je eigendom en je bezit? Je bent daar dan zozeer mee bezig dat je niet eens de tijd hebt om ervan te genieten, want je wil alleen maar meer en nog meer en nog meer. En je hebt zeker geen antwoord op de vraag die zo dikwijls gesteld wordt: Wat maakt gelukkiger: geven of krijgen? Ik denk dat we het antwoord allemaal kennen: geven maakt gelukkiger dan krijgen. Geven is immers de kern van liefde. Moeders die liefde geven aan hun kinderen, kinderen die liefde geven aan hun ouders, buren die onderling vriendschap en hulpvaardigheid kennen, mensen die anderen spontaan helpen … het is allemaal geven. Een geven dat geluk en vrede schept, en dat de wereld leefbaar maakt. Een leefbaarheid die verloren gaat als iedereen alleen maar wil krijgen, want dan is er niemand meer om te geven.
Zusters en broeders, het zijn geen vreselijke woorden van Jezus en ook geen vreselijke wetten die Hij ons oplegt. We moeten helemaal geen vreselijk kruis van pijn en lijden opnemen, en ook niet ontrouw zijn aan onszelf. Hij vraagt ons alleen dat we Hem zouden volgen in zijn woorden en daden van liefde en vrede, van geven en vergeven, van vriendschap en hulpvaardigheid. In de eerste lezing hoorden we de profeet Jeremia, en als er één iemand is die kan klagen en zagen is het wel die profeet. Maar vandaag zaagt en klaagt hij niet. Hij zegt: ‘Heer God, Gij hebt mij verleid en ik ben bezweken.’ God heeft hem verleid om zijn woorden te verkondigen, en die vraag is sterker dan zijn onwil. Wel, het zou mooi zijn als ook wij zouden kunnen zeggen dat de woorden en daden van Jezus sterker zijn dan onze onwil om erop in te gaan. Amen.