- Eerste lezing:Jesaja 55, 6 - 9
- Evangelie:Mattheus 20, 1-16a
Zusters en broeders,
Vorige week vertelde Jezus de parabel van de heer die zijn dienaar de onlofelijke schuld van tienduizend talenten wilde kwijtschelden, vandaag vertelt Hij het verhaal van de zeer vrijgevige landeigenaar. En zoals altijd is ook dit verhaal heel toepasselijk op onszelf en op onze eigen tijd.
Want wie zijn die arbeiders die op het elfde uur, dus om vijf uur in de namiddag, nog geen werk gevonden hebben? Dat zijn de zwakkeren in de maatschappij. Dat zijn arbeiders en bedienden die ontslagen worden omdat hun bedrijf meer winst wil maken en hogere premies wil geven aan de rijke aandeelhouders. Dat zijn mensen die zogezegd te oud zijn om te werken. En mensen zonder diploma, mensen met een zwakke gezondheid of mensen met een handicap. Of het zijn vreemdelingen, ook al wonen ze al drie generaties in ons land. Of zwangere vrouwen, want ze gaan bevallen, ze moeten dus betaald zwangerschapsverlof krijgen en vervangen worden.
Wat Jezus daartegen inbrengt, is een verhaal van onderlinge solidariteit, en van solidariteit met kansarmen. Die solidariteit toont de landeigenaar in overvloed. Eén denarie zal hij betalen, en dat is een dagloon waarmee een gezin twee dagen kan leven. Hij betaalt dus niet alleen de arbeiders, maar geeft ook recht op een menswaardig bestaan aan hun vrouw en hun kinderen die niet werken. Doen wij dat ook: recht op leven geven aan mensen in nood? Zijn ook wij bereid om te helpen waar dat nodig is? Helpen de rijken onder ons een leefruimte scheppen voor kansarmen? ‘Niemand heeft ons gehuurd’, zeggen de arbeiders die om vijf uur nog geen werk hebben. Met andere woorden: niemand heeft hen gewild, wellicht omdat ze te oud waren, of er niet sterk genoeg uitzagen, of gehandicapt waren of geen ervaring hadden. Spiegelen wij ons aan de werkgevers die hen niet wilden, of aan de landeigenaar die hen wél een menswaardige kans geeft?
De afloop van het verhaal maakt echter duidelijk dat dit geen verhaal is over een menselijke landeigenaar, maar over de eindeloze goedheid van onze algoede God. ‘Uw gedachten zijn niet mijn gedachten, mijn wegen zijn niet uw wegen’, zegt Hij in de eerste lezing, en die woorden krijgen gestalte in het verhaal van Jezus. Daarin zien we dat de wegen van onze algoede God inderdaad heel anders zijn dan onze wegen. Alle arbeiders krijgen een kans, want voor Hem is niemand een nietsnut. En om het helemaal duidelijk te maken dat zijn wegen anders zijn dan de onze, krijgen ook de arbeiders van het elfde uur een volwaardig loon uitbetaald. Ze moeten daar niet eens op wachten, integendeel, zij worden als eersten uitbetaald, want voor God de Heer tellen de laatsten evengoed mee als de eersten.
En zo zien we meteen ook wat dat is: gerechtigheid doen. Dat is zo leven dat onze medemensen er beter van worden. Dat is dus in geen geval het recht van de sterkste, de rijkste, de machtigste, maar het recht van elk mensenkind, ook van de zwakste en de armste.
Zusters en broeders, deze parabel is een parabel van de hoop die zekerheid wordt door Gods eindeloze liefde en barmhartigheid. Hij vraagt ons niets, Hij geeft alleen. In de parabel moet zijn rentmeester niet eens nagaan of de arbeiders wel goed gewerkt hebben. Hij moet hen alleen betalen, te beginnen met de laatsten. Die parabel is dus een bijzonder opbeurend verhaal voor alle mensen. Het toont aan dat God geen enkele mens in de steek laat. Ook als iedereen een mens laat vallen, als iedereen hem of haar ontrouw is, dan is er nog altijd God die trouw blijft tot in eeuwigheid. Want zo is onze algoede God. Amen.