- Eerste lezing: Jesaja 5, 1 - 7
- Evangelie: Mattheus 21, 33 - 43
Zusters en broeders,
September is net voorbij, oktober is nog niet zo oud, dus is de wijnpluk volop bezig. De tienduizenden hectare wijngaard in Europa krijgen alle zorg en aandacht, en de kwaliteit van de oogst wordt letterlijk en figuurlijk gewikt en gewogen. En precies in deze tijd horen we zowel in de eerste lezing als in het evangelie een parabel over een wijngaard. Meer tijdgebonden kan het wel niet zijn.
‘Ik wil zingen voor mijn vriend, zingen het lied van mijn vriend en zijn wijngaard’, klinkt het in de eerste lezing, en dat lijken heel vrolijke woorden. Want wie gaat er nu een lied zingen over een wijngaard die er niets van terecht heeft gebracht? Maar heel merkwaardig: dat blijkt inderdaad zo te zijn voor de wijngaard van die vriend: hij heeft alleen maar wilde vruchten voortgebracht. Hoe anders is de wijngaard in de parabel van het evangelie: die is zeer vruchtbaar geweest.
Maar in beide parabels gaat het niet echt over een wijngaard zoals wij die vandaag kennen, maar over de mens in de wijngaard van God de Heer. Wat brengt de mens er in die wijngaard van terecht? Dat is wat we ons na de eerste lezing moeten afvragen. Klinkt het lied over onze wijngaard vrolijk of klinkt het somber? Dat hang af van hoe we ons gedragen in Gods wijngaard van de wereld. Zorgen wij vol liefde voor de aarde die we van God in bruikleen hebben gekregen, of is de aarde aan ons onderworpen? Aan onze hebzucht, zodat we vernielen wat ons in de weg staat. Aan onze bezitsdrang, zodat we ons niets aantrekken van het milieu, van gezonde lucht, van zuiver water en van een propere omgeving, maar alleen streven naar een hoge opbrengst van wat we gezaaid, geplant en geïnvesteerd hebben. Is onze aarde een oord van vreugde dat we vol respect behandelen, of is ze een verwilderd stuk grond vol distels en doornen?
En bij het evangelie moeten we ons afvragen hoe wij ons gedragen als wijngaardeniers die mogen werken in de wijngaard van God de Heer. Hoe gaan wij om met onze medemensen? Zijn we zoals de wijnbouwers die zich willen meester maken van wat niet van hen is, en die daarbij niets uit de weg gaan? Doe wij net alsof alles en iedereen van ons is, en alleen wij het voor het zeggen hebben? Zijn wij mensen die profiteren van de goedheid, de mildheid, de dienstbaarheid van anderen om onze zin op te dringen, ook al gaat dat ten koste van eerlijkheid en gerechtigheid? Want dat is wat de wijnbouwers in het evangelie doen: ze profiteren van de goedheid en de mildheid van de landeigenaar, en van de dienstbaarheid van de dienaren en de zoon. Die zijn toch maar in de minderheid, en ze denken helemaal niet aan geweld.
Zusters en broeders, ik denk dat we zeer goed begrijpen wie in de eerste lezing de man is die over de wijngaard van zijn vriend wil zingen, en wie in het evangelie de landeigenaar is: dat is de Heer onze God. En de wijngaard waarover Hij een mooi lied zou willen zingen, is de wijngaard van zijn Koninkrijk van liefde en van vrede waarin en waaraan wij, mensen, mogen meewerken. Soms brengen wij daar weinig van terecht, soms helemaal niets. Dan zijn we zoals de hogepriesters en de schriftgeleerden die Jezus vermoord hebben omdat Hij dat Koninkrijk kwam voorleven. In de wijngaard zijn zij de wijnbouwers die de dienaren en zelfs de zoon van de landeigenaar vermoorden omdat zij zich van de erfenis meester willen maken.
Maar ik ben er zeker van dat wij ons niet aan hen willen spiegelen. En ik ben er ook zeker van dat wij ons echt willen inspannen om goede werklieden te zijn in de wijngaard van God onze Heer. Dat we zijn handen willen zijn om te werken in zijn wijngaard van liefde en vrede. Dat we zijn ogen willen zijn om te zien waar nood is. Dat we zijn hart willen zijn om vol liefde om te gaan met elkaar, zoals Hij omgaat met ons: vol eindeloze liefde in zijn heerlijke wijngaard van liefde en vrede. Amen.