Zusters en broeders,
Heel, maar dan ook heel dikwijls, is de geboorte van een kind een heel bijzonder gebeuren in het leven van heel veel mensen, want dat pasgeboren kind is een uitdrukking van liefde, van verlangen, van geluk om moeder en vader te kunnen zijn. En dat wordt heel feestelijk gevierd met mooie, dikwijls dankbare geboortekaartjes, talloze geschenken voor de ouders en de pasgeborene, en doopsnoep in overvloed voor familie, vrienden en bekenden. Zo is de blijdschap omwille van een geboorte, en zo is ook Kerstmis, maar dan in het groot, met versierde huizen, verlichte straten vol muziek, vol overladen warenhuizen en winkels met alles wat koopbaar, eetbaar en drinkbaar is in lokkende aanbiedingen. Kortom, een feest vol romantiek, vol kerstbomen, vol versieringen en cadeaupakjes met kleren, parfum, juwelen, dranken, apparaten … Want dat is Kerstmis geworden: een feest van de commerce.
Maar als we écht om ons heen kijken, zien we iets heel anders. Dan zien we geen groot feest, maar heel veel armoede en hulpeloosheid. Dan zien we kapot gebombardeerde steden zoals Aleppo, dan zien we haat en wraak en ellende en machtsmisbruik. En dan zien we ook miljoenen vluchtelingen onderweg. Zoals Jozef en Maria onderweg waren, door het machtsmisbruik van een keizer die absoluut wilde weten hoeveel miljoenen mensen er aan hem onderworpen waren. In die ellende, in dat machtsmisbruik werd Jezus geboren, ergens in een stal, op honderden kilometers van de zalige warmte van het huis van zijn ouders. Want zij waren als vluchtelingen onderweg, en ze konden op even weinig gastvrijheid rekenen als de vluchtelingen van vandaag.
Zo is Kerstmis dus: dat Jezus geboren werd in heel onzalige omstandigheden. Maar toch verschijnen er engelen aan herders ergens in de velden. ‘Wees niet bevreesd’, zeggen ze, ‘want we brengen u de heel vreugdevolle boodschap dat Christus de Heer geboren is, de Redder van heel het volk.’ En al in de eerst lezing noemde Jesaja die Redder heel feestelijk ‘de wonderlijke raadsman, de goddelijke held, de eeuwige vader, de vredesvorst.’ Hij zal ons bevrijden uit de duisternis van de zonde, en dat is de duisternis van onvrede, van vijandschap, van uitbuiting, van machtsmisbruik, van egoïsme.
Dat is de diepe vreugde van Kerstmis: dat dit kind, dat Jezus de glimlach is van God voor de mensen, voor alle mensen. De liefdevolle, sterkende glimlach van God in de pijn die het leven voor zovelen is. Het geschenk dat God herkenbaar maakt in onze wereld en in ons leven. En Hij komt niet onder ons als een machtig koningskind met de scepter in de hand en een heel leger achter zich aan, maar Hij wordt geboren in een stal, zoals er wereldwijd zoveel kinderen geboren worden: niet in een paleis van rijkdom en macht, maar in de armoede, de ellende, de thuisloosheid van miljoenen uitgebuite mensen. En Jezus’ goddelijke geboorte wordt niet verkondigd in een koninklijke toespraak met bazuingeschal en honderd kanonschoten, maar door engelen aan herders, midden in de nacht. Mensen zonder macht en zonder rijkdom. Kleine, eenvoudige mensen, die kunnen luisteren naar de stem van God. Zodat ze horen dat Gods licht zal schijnen in de duisternis van het leven: de duisternis van armoede, van moedeloosheid, van wanhoop, van onvrede en van oorlog. Zo maakt Jezus zijn Goddelijke Vader aan ons herkenbaar: als een Koning van liefde en vrede.
Zusters en broeders, dat dit ons beeld van Kerstmis moge zijn: een beeld van redding uit gelijk welke duisternis. Een beeld van licht in het donker, van hoop in de wanhoop, van vrede in onszelf en in de wereld. En dat Kerstmis ook moge zijn een feest van dankbaarheid voor dat geschenk van God, met onze belofte dat we onze uiterste best zullen doen om te leven in zijn licht van liefde en vrede. Amen.