Zusters en broeders,
‘In die dagen zei de Heer tot Abraham: ‘Trek weg uit uw land, uw stam en uw familie, naar een land dat Ik u zal aanwijzen.’
Zo begint de eerste lezing, en misschien hebben we er nooit bij stilgestaan, maar het is niet niets wat God aan Abraham beveelt. Hij moet alles achterlaten: zijn land, zijn volk, zijn familie, zijn bezit. Al die menselijke zekerheden moet hij opgeven, en zich overgeven aan zijn geloof in God de Heer. Daarbij vragen we ons misschien af: Waarom doet Abraham dat? Zou ik dat ook doen? Waarom verlaat hij zijn land, zijn volk en zijn familie? Is er misschien te weinig plaats voor iedereen? Heeft hij ruzie met zijn familie of met zijn buren? Is hij op zoek naar meer en beter? Dat zou kunnen, want God belooft hem dat Hij hem zal zegenen en een groot volk van hem zal maken. Maar dat lijkt achteraf nogal tegen te vallen, want hij heeft maar één zoon, en op zeker ogenblijk denkt hij zelfs dat hij die aan God moet opofferen. Eén ding is wel duidelijk, en dat is dat Abraham hoop en dromen heeft over een mooie toekomst. Anders had hij die oproep van God de Heer niet ingevolgd.
Hoop en dromen hadden ook de apostelen die Jezus gevolgd waren. ‘Kom en volg Mij’, had Hij gezegd, en ze hadden dat gedaan. Waarschijnlijk begrepen ze zelf niet waarom ze het deden, maar er moet hoop in hen geleefd hebben die hen, net als Abraham, deed dromen van een mooie toekomst.
Zulke toekomst lijkt Petrus, Johannes en Jacobus vandaag toe te lachen op de berg Tabor. Voor hun ogen wordt Jezus in schitterend licht verheerlijkt door de profeten Mozes en Elia. Petrus doet onmiddellijk een merkwaardig voorstel: hij wil drie tenten bouwen: een voor Jezus, een voor Mozes en een voor Elia. En waarom wil hij dat doen? Omdat hij onmiddellijk wil bestendigen wat hij ziet, en dat is dat de verheerlijkte Jezus op die berg niet tegengewerkt en bedreigd wordt door schriftgeleerden en farizeeën, dat Hij niet door lijden en dood moet gaan, en dat Hij eeuwig leven uitstraalt en belichaamt. Als Petrus kan bestendigen wat hij in dat ene uur heeft gezien, is hij Jezus dus meteen tot aan het eindpunt gevolgd, en heeft hij weinig moeten voor doen om zijn hoop en zijn dromen in vervulling te zien gaan.
En hier kunnen we ons onmiddellijk bij afvragen of wij misschien ook zo zijn: christenen van één uur, en daar blijft het bij. Dat ene uur dat we naar de mis komen en samen wat bidden en zingen. Maar één uur, dat is slechts een ietsje meer dan een half procent van de 168 uren die een week telt. En hoever kom je met een half procent? We zouden toch moeten proberen ten minste 50 procent van onze tijd christen te zijn? Dus niet één uur per week, maar zowat elk uur van ons actief leven?
Of zijn we echt zoals Petrus toen was: alleen op zoek naar een directe beloning en naar comfort zonder inzet? Niets meer dan wekelijks een uur gezellig samenzijn in onze kerk. Ver van onze eigen problemen, en nog verder van de problemen van de wereld om ons heen. Maar als we zo zijn, dan hebben we pech, want dan zegt de stem uit de wolken ook tegen ons: ‘Dit is mijn Zoon, mijn Welbeminde. Luister naar Hem!’ En als we luisteren, zegt Jezus ook tegen ons: ‘Kom en volg Mij’, en in deze veertigdagentijd voegt Hij daar uitdrukkelijk aan toe: ‘Wat ge aan de minsten van de mijnen hebt gedaan, hebt ge ook aan Mij gedaan.’
Zusters en broeders, Jezus volgen en met Hem onderweg zijn, is niet altijd gemakkelijk. Het vraagt inzet, vertrouwen, offer. Het ligt immers niet altijd voor de hand om vol liefde en vol vrede te reageren op alles en iedereen. Het is niet altijd vanzelfsprekend om te vergeven wat we soms moeten ondergaan. Het voelt niet altijd als zalig aan om zachtmoedig en barmhartig te zijn. En het ligt ook niet altijd voor de hand dat we kunnen en willen delen met armen, zwakken, eenzamen en uitgestotenen. De mensen dus die Jezus de minsten van de zijnen noemt. Maar laten we, zeker in deze veertigdagentijd, het op zijn minst proberen. Laten we proberen Jezus te volgen in al zijn woorden en daden, zodat ook wij Hem in het glanzende licht van zijn liefde en vrede mogen aanschouwen. Amen.