Zusters en broeders,
De Israëlieten zijn op weg naar het beloofde land, maar die weg loopt door de woestijn, en er is geen water te vinden. Ze zijn daar woedend om. Werden ze uit de slavernij bevrijd om van dorst om te komen? En is die God over wie Mozes het altijd heeft wel bij hen, of laat Hij hen in de steek?
We kennen dat zelf zo goed: twijfelen of God wel bij ons is. Of we ook in bange dagen op Hem kunnen vertrouwen. Of Hij ons sterkte geeft in nood. Of Hij naar ons wil luisteren als we Hem iets vragen. Maar God laat zijn volk, dus ook ons, nooit in de steek. De Israëlieten vinden water op een onmogelijke plaats. Het stroomt in overvloed uit een rots, maar dat kan alleen als het volk op God blijft vertrouwen. Ook wij horen tot het volk van God, dus is het goed dat we ons afvragen of ook wij op Hem blijven vertrouwen in goede en in kwade dagen.
Niet alleen de eerste lezing, maar ook het evangelie zet ons aan om vragen te stellen. Het vertelt een heel merkwaardig verhaal. Jezus is op weg naar Jeruzalem, en Hij trekt daarvoor door Samaria. Maar dat doen de joden niet, want ze willen niets te maken hebben met de Samaritanen. Dat zijn immers heidenen. Vandaar de verwondering van de Samaritaanse vrouw: ze kan niet begrijpen dat een jood iets aan haar wil vragen. Opnieuw laat Jezus zien dat Hij niet veroordeelt. Dat blijkt trouwens ook heel sterk uit een van de mooiste verhalen dat Hij ooit verteld heeft: dat van de barmhartige Samaritaan. Je kent dat verhaal: een man wordt door rovers overvallen en hij blijft zwaargewond liggen op de weg. Een joodse priester en een joodse tempelbediende passeren, maar ze doen of ze hem niet zien. En dan komt een Samaritaan, en die zogenaamd te minachten heiden verzorgt de gekwetste, brengt hem naar een herberg en betaalt voor zijn verzorging.
Maar keren we terug naar Jezus die door Samaria trekt, en die hulp vraagt aan een Samaritaanse vrouw. Hij laat zich dus niet leiden door de joodse minachting voor die zogenaamd afvalligen, want voor Hem is iedere mens een kind van zijn algoede Vader in de hemel. Opnieuw kunnen we ons afvragen waar wij staan in dat opzicht. De jongste jaren wordt ons land overspoeld door vreemdelingen en vreemden. Zien wij hen als kinderen van onze algoede Vader in de hemel? Hebben wij respect voor hen, of willen we niets met hen te maken hebben? Moeten ze maar hun eigen weg gaan, zolang ze maar uit onze weg blijven? Zijn we zoals de joden die niets met de Samaritanen te maken willen hebben? Of zoals die priester en die tempelbediende die om de zwaargewonde man heen lopen en er zelfs niet aan denken hem te helpen? Of zijn we zoals die Samaritaanse man die geen moment aarzelt om die man wel te helpen, en die daar ook diep voor in zijn portefeuille tast?
En zijn we misschien ook zoals die Samaritaanse vrouw? Ze is stomverbaasd dat Jezus haar om hulp vraagt, en daarna ontstaat er een bijzonder diepgaand gesprek tussen haar en Jezus. Zo diepgaand dat Jezus tegen haar zegt dat Hij de Messias is. Hij zegt dat zo goed als nooit, maar nu zegt Hij het wél, en dan nog wel tegen een vrouw. En niet zomaar een vrouw, maar een Samaritaanse, dus een zogenaamd heidense vrouw met een twijfelachtig verleden en een al even twijfelachtig heden. En toch wordt zij Jezus’ eerste missionaris. Zij laat alles achter en loopt terug naar de stad om haar stadsgenoten te overtuigen dat ze de Messias gevonden heeft. Ze doet dat met zoveel overtuiging dat ze haar geloven, en dat ze erop aandringen dat Jezus enkele dagen in de stad zou blijven zodat ook zij naar zijn Blijde Boodschap kunnen luisteren.
Opnieuw kunnen we ons een vraag stellen, namelijk of wij ook missionarissen zijn van Jezus. Of zijn we misschien niets meer dan lauwe gelovigen die het niet eens opbrengen om uit te komen voor ons geloof en ons christendom? Spreken we vrij en vrank over ons geloof, leven we volgens ons geloof, dus volgens de woorden en daden van Jezus, of brengen we er weinig van terecht?
Zusters en broeders, zoals altijd moeten we ons ook vandaag afvragen waar wij staan in de verhalen die we hoorden. Zijn we niets meer dan luisteraars, of proberen we de boodschap van de verhalen in ons leven op te nemen? En aan wie spiegelen we ons vandaag: aan de immer mistevreden Israëlieten, aan die priester en die tempelbedienden die een man in nood niet willen helpen, of aan de Samaritaanse vrouw die Jezus’ eerste missionaris wordt? Laten we er niet aan twijfelen: laten ook wij in woorden en daden missionarissen worden van Jezus. Amen.