Jaar 2017-2018 Cyclus B
  • Eerste lezing: Ezechiël 17, 22-24
  • Evangelie: Marcus 4, 26-34

Zusters en broeders,

‘Druk, druk, druk. Geen tijd voor niets’, dat is het antwoord dat we vaak krijgen als we iemand vragen hoe hij of zij het maakt. En misschien moeten wijzelf ook zo antwoorden op die vraag: ‘Druk, druk, druk. Geen tijd voor niets.’ Misschien doet die drukte ons met enig heimwee terugdenken aan de tijd van toen. De tijd dat er nog geen vaatwasmachines en droogkasten waren, geen computers en iPads, geen gsm’s en smartphones, geen ontelbaar veel supersnelle auto’s en bijna vliegende treinen. De tijd dat mensen alles zelf moesten doen: de was en de vaat, documenten en berichten schrijven met de hand, ergens naartoe gaan met de fiets, de trein of te voet. Het ging allemaal zoveel trager, en toch hadden de mensen tijd. Tijd voor hun kinderen, hun ouders, hun buren. Tijd voor iedereen, ook ’s avonds, want televisie was er nog niet. Terwijl er vandaag, ondanks alle apparaten en alle snelheid, geen tijd meer is, want iedereen heeft zoveel te doen dat een dag niet 24, maar 48 uren zou moeten tellen, en liefst nog veel meer.

Hoe anders klinkt het in de lezingen van vandaag. God zal op een hoge berg een cedertwijgje planten, en het zal een prachtige boom worden, waarin vogels zullen nestelen, klinkt het in de eerste lezing. Maar van een twijgje naar een hoge boom … dat duurt toch tientallen jaren? En God zegt niet dat Hij de groei van dat twijgje tot prachtige boom extra zal bevorderen. Nee, Hij zal de natuur haar werk laten doen. Ook in de parabels van Jezus zijn er geen goddelijke ingrepen. ‘De aarde brengt vruchten voort uit eigen kracht’, zegt Jezus uitdrukkelijk, en dat geldt zowel voor het graan als voor het piepkleine mosterdzaadje. Het graan zal vrucht dragen, en het mosterdzaadje zal een heerlijke struik worden met grote takken, waarin vogels heerlijk zullen kunnen nestelen.

Hoe botsend klinken Gods rust en Gods schijnbare traagheid met de vaak impulsieve gedrevenheid van de mens. Want wat de mens vandaag denkt, moest gisteren al gebeurd zijn. Is Gods traagheid misschien het bewijs van het feit dat Hij niets doet? Dat Hij zelfs niet bestaat? Want als Hij wel bestond, zou Hij toch iets doen? Dan zou Hij toch opkomen tegen het kwaad, tegen wreedheid, tegen ellende, tegen miserie? Zo denken velen, waarbij gemakshalve vergeten wordt dat Gods schijnbaar gebrek aan activiteit het gevolg is van menselijke onwil en menselijke tekorten. Immers, als de mens niets doet, kan er ook niets gebeuren. Toen God de mens schiep, kreeg die als opdracht het beste te maken van de schepping, maar wat heeft hij gedaan? Het mooie paradijs dat de aarde was, is op veel plaatsen vuil en onleefbaar geworden. Prachtige wouden die zorgen voor frisheid en leven worden massaal uitgebrand, en oceanen vol leven zijn vreselijke storten geworden. En de mens, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis van liefde en vrede, gaat heel vaak de weg van Kaïn, en dat is de weg van geweld, uitbuiting, moord, onderdrukking, terrorisme.  

Zusters en broeders, het is duidelijk dat Gods droom anders is dan de menselijke droom en de menselijke werkelijkheid. God geeft leven aan alles, ook aan het kleine en het schijnbaar onbelangrijke, terwijl de mens alleen het sterke wil, en het machtige, het snelle. Daarbij wil hij alles zelf doen, want wat we zelf doen, doen we beter, is de slogan. Maar beter zou zijn wanneer wij er in al onze haast altijd zouden aan denken dat we zaaien op Gods akker, en niet op de onze. En dat we geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis, en dat is geen beeld van bezitsdrang en macht, maar van respect, van liefde en geduld. Het zou goed zijn als wij het cedertwijgje en het zaad in Gods hand zouden zijn, zodat we zouden uitgroeien tot heerlijke takken waarop onze medemensen alleen maar liefde en vrede zouden vinden. Hoe heerlijk zou de wereld dan worden! Amen.

Download dit document

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha