- Eerste lezing: Jesaja 61, 1-2a.10-11
- Evangelie: Johannes 1, 6.8.19-28
‘De geest van de Heer rust op mij. Hij heeft mij gezalfd om aan de armen de Blijde Boodschap te brengen, om gebroken harten te genezen, om vrijlating te melden aan gevangenen en om het genadejaar van de Heer aan te kondigen.’
Zusters en broeders, zo verwoordt Jesaja zijn roeping. Hij is als profeet gezonden om de Blijde Boodschap van Gods liefde te verkondigen, en om mensen te bevrijden die gevangen zitten in armoede, verdriet, ziekte en ellende. Mensen die geen licht meer zien in de duisternis van hun leven. Dat is zijn zending: al die gebroken harten genezen, en hij is daar zo blij mee dat hij wil jubelen en juichen in naam van de Heer onze God. In het evangelie zegt ook Johannes de Doper dat hij geroepen is, maar hij doet dat minder uitbundig dan Jesaja. Hij noemt zichzelf gewoon ‘de stem van iemand die roept in de woestijn.’ En met woestijn bedoelt hij niet het kale en onvruchtbare zand- en keilandschap waar het zelden of nooit regent, maar bedoelt hij, net als Jesaja, een leven zonder toekomst, en ook zonder geloof, hoop en liefde. En daar brengt hij tegen in: ‘Maak recht de weg van de Heer.’
De weg van de Heer rechtmaken … Nee, Johannes roept ons niet op om beton te gieten en straten te bouwen, maar om in heel ons doen en denken de weg te gaan die de Heer ons voorhoudt. Alleen als we dat doen, kunnen we zijn weg van liefde, vrede en gerechtigheid rechtmaken. Hij roept ons dus voor precies hetzelfde op als Jesaja en Johannes de Doper: dat we zijn Blijde Boodschap in de wereld om ons heen zouden beleven, en zo zijn weg zouden banen in de wereld.
We worden daartoe trouwens niet alleen vandaag, maar het hele jaar door door Jezus opgeroepen. Maar in de advent en in de vasten gebeurt dit nog uitdrukkelijker dan anders. In de advent is dat door Welzijnszorg, in de vasten door Broederlijk Delen. Vandaag is het al de derde zondag van de advent, en dat is traditioneel de dag van Welzijnszorg. De dag waarop heel uitdrukkelijk op ons beroep gedaan wordt om mee te werken aan de verkondiging van Gods Blijde Boodschap en om de weg van de Heer recht te maken. Dit kunnen we doen door onze steun aan organisaties die zich inzetten voor een menswaardig bestaan voor iedereen. En zulk bestaan is in België hoegenaamd niet voor iedereen weggelegd, integendeel: hoewel we leven in een van de rijkste landen ter wereld, haalt 1 Belg op 7 de meet niet, en dat wil zeggen dat er in ons rijke land één miljoen zevenhonderdduizend mensen onder de armoedegrens leven. Zoveel landgenoten weten dus niet van welk hout pijlen maken, om het met een oud Vlaams spreekwoord te zeggen.
We kunnen ons daar van afmaken en zeggen: Dat zijn mijn zaken niet, dat ze hun eigen boontjes doppen. Of we kunnen doen wat God ons vraagt en wat Jesaja en Johannes de Doper beklemtonen, en dat is Gods Blijde Boodschap in woord en daad beleven, en de weg van de Heer, de weg van liefde, vrede en gerechtigheid, rechtmaken. Wellicht verwoordde in onze tijd niemand het mooier dan onze goede paus Franciscus. Op 19 november, op de Werelddag voor de Armen, zei hij in zijn homilie: ‘In de ogen van de wereld zijn de armen misschien van geen tel, maar toch zijn zij het die voor ons de weg naar de hemel openen. Zij zijn ons paspoort voor het paradijs.’
De armen zijn ons paspoort voor het paradijs … Zusters en broeders, waarop wachten we om bij de omhaling op zijn minst de organisaties te steunen die zich inzetten voor die bijna twee miljoen armen in ons land? We willen ons paspoort voor het paradijs toch niet missen, zeker? Amen.