- Eerste lezing: 2 Samuel 7, 1-5.8b-12.14a-16
- Evangelie: Lucas 1, 26-38
Zusters en broeders,
Het is een merkwaardige dag vandaag. In de voormiddag vieren we de vierde zondag van de advent, vanavond vieren we kerstavond en Kerstmis. Dat heeft misschien tot gevolg dat we er wat de advent betreft niet echt meer bij zijn, omdat we al veel meer denken aan kerstavond en aan Kerstmis. Want die moeten goed voorbereid worden. We krijgen familie en misschien ook vrienden op bezoek, of we zijn zelf ergens uitgenodigd, en Kerstmis moet toch goed gevierd worden. Maar het is nu niet kerstavond en ook niet Kerstmis, wel de vierde zondag van de advent, dus is het goed dat we met veel aandacht luisteren naar de beklijvende woorden in de eerste lezing en in het evangelie.
In de eerste lezing laat God de Heer via de profeet Natan aan koning David weten dat Hij niet wil dat er een huis voor Hem gebouwd wordt. Met dat huis bedoelt David een tempel, waarin de Ark van het verbond zal opgeborgen worden. Maar dat wil God de Heer dus niet, want Hij wil onder de mensen wonen. Niet veraf en opgesloten in een tempel, maar direct onder het volk. Zo direct dat Hij zijn Zoon zal zenden.
Eeuwenlang zal het joodse volk op die goddelijke Zoon wachten, tot God de Heer de engel Gabriël naar een jong meisje zendt. Niet naar een koningskind, niet naar de dochter van de keizer in Rome of de hogepriester in Jeruzalem, maar naar een eenvoudig meisje in Nazareth, een dorpje van nog geen vijfhonderd inwoners ergens in Galilea, helemaal in het noorden van Israël. Dus ver weg van Rome en Jeruzalem, en van de machtigen, de hogepriesters en de schriftgeleerden. De engel begroet het meisje met de woorden ‘Verheug u, Begenadigde, de Heer is met u.’ Het meisje schrikt bij die woorden, omdat ze niet weet wat ze eronder moet verstaan, maar wanneer de engel haar zegt dat zij de moeder van de Zoon van de Allerhoogste zal worden, reageert ze daar ongelooflijk kalm op. Ze vraagt de engel niet eens wie hij is, en wie die ‘Heer is die met haar is’. Ze zegt alleen dat ze geen zoon kan krijgen, want ze is nog maagd. En wanneer de engel haar meer uitleg geeft, antwoordt ze heel eenvoudig: ‘Zie de dienstmaagd van de Heer. Mij geschiede naar uw woord.’
Misschien hebben we ons nog nooit afgevraagd waarom ze zo rustig en zo volgzaam kan zijn. Want stel je maar even voor – en ik richt me hier direct tot de dames jong en oud - : je bent een jong meisje, en een onbekend wezen komt je vertellen dat je de moeder van de Zoon van de Allerhoogste zult worden. Zou je geloof even diepgaand zijn als dat van Maria? Want dat is de reden waarom ze zo rustig blijft: zij is zo ongelooflijk diepgelovig dat, wanneer God iets met haar voorheeft, ze dat zonder aarzelen aanneemt, ook al lijkt het onmogelijk. Maar daar brengt de engel tegen in: ‘Voor God is niets onmogelijk.’ En dat is genoeg voor haar.
Ik zei al dat we beklijvende dingen zouden horen. Dingen die direct op ons afkomen, en waar we ons vragen moeten bij stellen. Zoals bij het feit dat de God de Heer aan David laat weten dat Hij niet in een tempel wil opgesloten worden, maar Hij direct onder de mensen wil wonen. En wat is er in de loop van de eeuwen gebeurd? Wereldwijd zijn er kerken gebouwd, soms reusachtige gebouwen van uitpuilende rijkdom. Heel dikwijls ook vol prachtige kunstwerken, dat wel, maar is God de Heer die midden onder ons wil wonen niet opgesloten in al die pracht en praal? En in verband met Maria: zijn wij even diepgelovig als dat eenvoudige meisje? Zeggen ook wij tegen God de Heer: ‘Mij geschiede naar uw woord’? Of moet God de Heer braaf naar ons luisteren als we Hem iets vragen? Of geloven wij, net als Maria, dat voor God niets onmogelijk,en dat we dus vol vertrouwen in Hem, in zijn goedheid en zijn liefde mogen geloven?
Zusters en broeders, laat dit voor ons de vierde zondag van de advent zijn: dat we vol geloof en vol vertrouwen toeleven naar de aanwezigheid van God de Heer in ons midden, Hij voor wie niets onmogelijk is. Als we dat doen, zullen we nog nooit zo’n zalige Kerstmis meegemaakt hebben. Amen.