- Eerste lezing: Handelingen 1, 15-17.20a.20c-26
- Evangelie: Johannes 17, 11b-19
Zusters en broeders,
Pasen is al zes weken voorbij, en toch komt het evangelie van vandaag uit de afscheidsrede van Jezus op het Laatste Avondmaal, dus de avond voor zijn lijden en dood, en drie dagen voor zijn verrijzenis. Maar toch is het een goede keuze, want het sluit helemaal bij wat we vorige donderdag op Ons Heer Hemelvaart hoorden. Toen zond Jezus zijn leerlingen de wereld in om zijn boodschap van liefde en vrede uit te dragen, en in de afscheidsrede die we zonet hoorden, bidt Hij dat ze dat in eenheid zouden doen. Die rede wordt dikwijls als zijn testament beschouwd.
Een testament: we weten wat dat is, en we weten ook dat het spijtig genoeg soms een bron van familiale ruzie en vreselijke familievetes is. Het is dus niet verbazingwekkend dat Jezus in zijn testament tot zijn Vader bidt dat zijn leerlingen ‘één mogen zijn zoals Wij.’ Dat er dus geen tweedracht, geen ruzies en geen vetes onder hen zouden ontstaan. Hij bidt ook voor hen omdat ‘de wereld hen haat, omdat zij niet van de wereld zijn, zoals Ik niet van de wereld ben.’ En dat sluit dan weer aan bij het antwoord dat Hij gaf op de vraag van Pilatus of Hij de koning van de joden was. ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld’, zegt Hij toen. ‘Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de joden werd overgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’
Jezus maakt dus een duidelijk onderscheid tussen zijn koninkrijk en de wereld. Die wereld is dikwijls macht en geweld en ieder voor zich, en dat is zijn koninkrijk juist niet. Daarom bidt Hij dat zijn leerlingen, en dus ook wij, niet van die wereld zouden zijn. Hij bidt niet dat God ons uit de wereld zou wegnemen, maar dat Hij ons zou beschermen tegen het kwaad in de wereld. Hij vraagt dus ook niet dat we ons zouden afzonderen van de wereld. Dat we ons bij manier van spreken ergens in een klooster zouden opsluiten, alleen maar aan bidden en zingen zouden denken, en ons niets van de wereld zouden aantrekken.
Daarvoor bidt Jezus helemaal niet. Hij bidt niet dat we de wereld zouden verlaten, maar dat we niet van de wereld zouden zijn. Een wereld waarin dienaren vechten voor de koning, zoals Hij tegen Pilatus zegt. Dus een wereld van geweld, onderdrukking en eigenbelang. Een wereld van ieder voor zich, zonder aandacht voor armen en kansarmen, gehandicapten en hulpelozen, oude en zieken. Van zo’n wereld mogen we niet zijn. Anders gezegd: aan zo’n wereld mogen we niet meewerken. We moeten die wereld niet verlaten, integendeel, Hij zendt ons in die wereld zoals zijn Vader Hem in die wereld gezonden heeft. Dat was niet voor macht, aanzien, rijkdom en onderdrukking, maar voor dienstbaarheid. Daarvoor zendt Jezus zijn apostelen, en dus ook ons, de wereld in: om dienstbaar te zijn. Om niet te leven voor onszelf, voor macht en eigenbelang, maar om er te zijn voor elkaar, voor zwakken, armen en kansarmen. voor al onze medemensen.
Zusters en broeders, misschien heb je er niet direct aandacht aan besteed, maar de eerste lezing komt uit de Handelingen van de apostelen. De apostelen zijn net teruggekeerd van de Olijfberg. Daar heeft Jezus hun de opdracht gegeven over heel de aarde van Hem te getuigen, en toen werd Hij ten hemel opgenomen. Nu zijn de apostelen in het bovenvertrek waar Jezus voordien aan hen verschenen was. Ze zijn er niet met elf, nee, ‘er was een groep van ongeveer honderdtwintig mensen bijeen.’ Met andere woorden: Jezus telt veel meer volgelingen dan alleen maar de apostelen. Dan neemt Petrus het woord: ‘Laat een ander de taak van Judas overnemen,’ zegt hij, want Jezus had twaalf apostelen, en wat Hij gedaan heeft, moet voortgezet worden. Wie die twaalfde leerling moet worden, zullen zij niet beslissen. Ze bidden tot God de Heer dat Hij zijn keuze maakt.
Het is een lezing die ons goede wegen aanwijst. Vooreerst dat er veel meer gelovige mensen zijn dan wij misschien vermoeden, en ook veel meer dan er hier nu aanwezig zijn in deze viering. Net zoals Jezus veel meer volgelingen had dan zijn twaalf apostelen. En verder: laat het oordeel maar aan God over, zeggen de apostelen, en bid tot Hem dat Hij u in alles mag steunen. Niet oordelen en bidden tot God onze Heer dat zijn Geest over ons moge komen: dan zijn we op de goede weg. De weg naar Pinksteren, de weg naar de Heer. Amen