Zusters en broeders,
Een paar jaar geleden waren mijn vrouw en ik met vakantie in Vicq, een klein dorpje in het zuiden van het Franse departement Champagne-Ardenne. We waren er te gast bij een erg vriendelijk Limburgs echtpaar. Enkele jaren voordien hadden ze de leegstaande pastorie gekocht en gerestaureerd, en nu ontvingen ze er gasten in de formule ‘chambres d’hôtes’. Ze deden - en doen - dat met de geroemde Limburgse gastvrijheid en gemoedelijkheid. Het werd dus een heerlijke vakantie voor ons en de andere gasten, waarin we ook heel wat met elkaar praatten, onder meer over de situatie van plaatselijke Kerk. Ze woonden tenslotte in de pastorie en hadden zelfs de sleutel van de aanpalende kerk.
Om een lang verhaal kort te maken: Vicq wordt vandaag ‘bediend’ door een pastoor van 84 jaar oud. Zijn parochie telt niet minder dan 32 kerken. Dat betekent dat er per kwartaal in elk van die kerken één weekendmis is. Samen met de feestdagen geeft dat zo’n vijf à zes missen per jaar per kerk. Heel uitzonderlijk is er hulp van een pater van eveneens rond de tachtig. Huwelijken - als die er al zijn - en begrafenissen vinden zowel in de voor- als in de namiddag plaats, dopen zijn er nauwelijks. En als deze pastoor wegvalt, zullen een paar tientallen van die 32 kerken onherroepelijk gesloten worden, want in de dorpen is er helemaal geen lekenwerking. Maar er is hoop, schreef mijn vriendelijke correspondent vorige week, want momenteel zijn er twee seminaristen in het bisdom Langres. Dat betekent natuurlijk niet dat er binnen enkele jaren ook twee priesters zullen zijn.
De geestelijke en kerkelijke kaalslag van Vicq en wijde omgeving, dat is wat ook ons binnen pakweg tien jaar te wachten staat. Ook bij ons bedienen sommige priesters al meer dan vijftien kerken en kleurt het uitzicht van die bedienaars behoorlijk grijs: hun gemiddelde leeftijd schommelt rond of boven de zeventig, en vernieuwing is er niet. Seminaries zijn vooral grote gebouwen waarin heel weinig jonge mannen te bespeuren vallen. In alle stilte voltrekt zich een crisis die er al tientallen zat aan te komen, en niemand weet hoe het verder moet. Officieel heeft de Kerk geen noodplan, officieus ook niet. Ons wacht dus dezelfde geestelijke woestenij als die in Vicq en wijde omstreken.
Zusters en broeders, wellicht vraag je je af wat dit met het evangelie van vandaag te maken heeft. Wel: alles. Want wat zien we? Jezus heeft succes. Velen willen met Hem en zijn Blijde Boodschap kennismaken. De oogst is groot maar arbeiders zijn er weinig. Hij en zijn twaalf apostelen kunnen het werk niet meer af. Dus wijst Jezus er tweeënzeventig anderen aan. Geen apostelen, geen mensen ook die Hem altijd en overal volgen. Wel mensen die in Hem en in zijn Boodschap geloven, en die ook tijdelijk bereid zijn ze uit te dragen. Ze zijn niet gevormd zoals de apostelen, ze zijn leken in het vak, ze zullen wellicht niet altijd juist spreken en juist handelen, maar toch vertrouwt Jezus hun zijn Boodschap en zijn verkondiging toe. Want de oogst is groot, en je kunt mensen in nood en mensen die uitzien naar opbeuring en verlossing niet aan hun lot overlaten. ‘Dat nooit’, zegt Jezus. Hij laat de situatie dus niet voor wat ze is, Hij gaat niet met de armen gekruist zitten wachten tot er iets goeds uit de hemel valt, maar ziet, oordeelt en handelt. Dat het resultaat misschien niet optimaal zal zijn, dat het niet helemaal zal beantwoorden aan de doelstellingen en de verwachtingen, dat neemt Hij er zonder meer bij.
Zusters en broeders, ook vandaag is de oogst groot en zijn er weinig arbeiders. Veel te weinig arbeiders zoals we weten. En wat zien we? Onze Kerk staat erbij en kijkt ernaar. Een plan voor de toekomst heeft ze niet. Want ze gaat er heel terecht vanuit dat het niet onze Kerk is, maar Gods Kerk. Dus - en ik citeer letterlijk een van de Kerkelijke bedienaars - “als God echt begaan is met zijn volk en met zijn Kerk, zal Hij wel zorgen dat er iets gebeurt.” Die bedienaar lijkt precies te verwoorden wat er leeft bij de Kerkelijke overheden.
Zusters en broeders, onze Kerk is inderdaad niet ‘onze’ Kerk, ze is Gods Kerk. Niet wij, niet de paus, niet de bisschoppen, niet de priesters dragen die Kerk, wel God. Maar of dat ook betekent dat we met zijn allen met de armen gekruist moeten zitten wachten tot God ‘zorgt dat er iets gebeurt’, is nog maar de vraag. Wij mensen zijn immers Gods ogen en oren, Gods hart, Gods stem, Gods handen en voeten. Als wij de armen kruisen en ergens gaan zitten wachten, heeft God dus geen ogen en oren meer, geen hart, geen stem, geen handen en voeten. Maar kijk eens naar Jezus! Als er ooit iemand is geweest die zo dicht bij God stond dat Hij zijn Zoon werd, dan was Hij het. En wat zien we? Hij gaat niet met de armen gekruist zitten wachten tot zijn Vader ervoor zorgt ‘dat er iets gebeurt’, nee, Hij neemt zelf het initiatief, zodat zijn Vader via Hem en zijn volgelingen onder de mensen kan komen. En daarvoor doet Jezus beroep op leken. Immers, als we de apostelen kunnen beschouwen als de voorgangers van de priesters, dan zijn die tweeënzeventig gelegenheidsverkondigers de voorgangers van de leken die zich voor de Kerk en het geloof willen inzetten.
Zusters en broeders, al te lang heeft onze Kerk weigerachtig gestaan tegenover de inzet van leken. Ook vandaag lijkt die weerstand niet gebroken. De oproep van de Brugse bisschop Vangheluwe aan leken om zich in te zetten voor hun Kerk is een lichtpunt, maar andere bisdommen lijken niet echt enthousiast. Misschien moeten onze Kerkelijke overheden toch maar eens de koudwatervrees ten aanzien van leken van zich afzetten. Ze hebben daarbij een Voorbeeld-met-een-heel-grote-V aan wie ze zich kunnen spiegelen: Jezus. Hij zag, oordeelde en handelde. Zonder koudwatervrees, want die had Hij nooit.
En is Hij niet de Weg, de Waarheid en het leven? Amen.