Zusters en broeders,
In India behoort iedereen tot een van duizenden kasten die deze maatschappij doorsnijden. Behalve de paria’s: die horen nergens bij. Aan die kasten zijn rechten en plichten verbonden: de kaste bepaalt hoe kasteleden zich moeten kleden en gedragen, wat ze moeten eten, welke taal ze spreken, met wie ze trouwen en welk werk ze doen. En de kaste is erfelijk: vóór de geboorte is dus al bepaald welke positie in de maatschappij de boreling zal hebben. Voor de paria’s is dat eenvoudig: zij zullen geen positie hebben, want zij zijn kasteloos. Ook zijn de kasten scherp van elkaar gescheiden: leden van de ene kaste hebben geen omgang met die van een andere kaste. Ze voelen zich ook op geen enkele wijze verantwoordelijk voor elkaar. Onlangs vertelde een Indiareiziger me wat hij had meegemaakt: een man was op straat ineengevallen en geen enkele voorbijganger reageerde. Totaal onverschillig lieten ze hem aan zijn lot over. Toen de reiziger zich over hem ontfermde, reageerden sommigen zelfs geërgerd. Nadien vroeg hij aan een Indische kennis waarom niemand had willen helpen. Het antwoord: ze zullen aan de kledij van de man gezien hebben dat hij niet tot hun kaste behoorde, dus was hij niemand voor hen. Indiërs zijn alleen verantwoordelijk voor leden van de eigen kaste. Die van andere kasten bestaan voor hen niet eens.
Bij het horen van dit verhaal dacht ik spontaan aan moeder Theresa. Niet te verwonderen dat het een niet-Indische non was die zich over de stervenden op straat moest ontfermen. Voor Indiërs was er immers geen probleem: die mensen waren paria’s, dus niet-bestaand. Ik dacht ook aan een andere etterbuil van de Indiase maatschappij: die van de zogenaamde dienstmeisjes. Miljoenen kinderen die voor een paar roepies aan rijke stedelingen verkocht worden om slavenwerk te doen. In dit geval was en is het een Vlaamse missiezuster die de Indiërs een geweten probeert te schoppen.
Zusters en broeders, er is niets nieuws onder de zon. In het evangelie vertelt Jezus hoe een priester en een leviet een zwaargewonde man langs de kant van de weg aan zijn lot overlaten. Ze gaan zelfs met een boog om hem heen. Net als de Indiërs met een boog om paria’s en vreemdelingen heenlopen, opdat die hun schaduw hen niet zou besmetten. Jezus vertelt niet wat de motieven zijn van die priester en die leviet, maar het zouden gerust kastemotieven kunnen zijn. Die beroofde was geen priester en geen leviet, dus was hij hun naaste niet en waren ze op geen enkele manier verantwoordelijk voor hem. De naastenliefde die ook in het Oude Testament een plicht was, hield bij hen blijkbaar op aan de grenzen van de eigen geloofsgenoten en van de eigen clan of kaste. In zijn parabel breekt Jezus die grens resoluut open: de zwaargewonde man wordt liefdevol geholpen door een Samaritaan, volgens de volbloedjoden nochtans slechts een halve jood en ook een halve heiden.
Maar misschien waren het geen kaste- of clanmotieven bij de priester en de leviet. Misschien hielden ze wel van God, maar brandde hun liefde voor hun naaste op een heel laag pitje. Misschien waren ze allebei erg vroom en erg gelovig, maar tegelijk heel hard en heel onverschillig, wie zal het zeggen. ‘Fout’, zegt Jezus, ‘van God houden maar niet van je naaste, dat gaat niet. Het een kan niet zonder het ander. Er is maar één gebod: Bemin God boven al, en het tweede is daaraan gelijk: Bemin uw naaste als uzelf.’ En onze naaste, dat is niet alleen Broederlijk delen en Welzijnszorg. Onze naaste, dat is in de eerste plaats de mens, elke mens met wie we te maken hebben, en de sociale klasse, de kleur, de afkomst, het geloof en noem maar op van die mens hebben daar niets mee te maken. Wie ons pad kruist, is onze naaste.
Zusters en broeders, voor Jezus is naastenliefde vanzelfsprekend. Het gemak waarmee Hij het verhaal van de barmhartige Samaritaan vertelt, spreekt voor zich. Dezelfde vanzelfsprekendheid vinden we ook in de eerste lezing. Daarin zegt Mozes dat het woord van God niet ver van ons vandaan te vinden is. We moeten er de hemel niet voor bestormen en we moeten er ook niet ik weet niet hoe ver voor op reis gaan. Nee, het woord van God staat, leeft midden onder ons. Zoals het Rijk Gods: ook dat leeft midden onder ons, maar dan moeten we niet gelovig en vroom, en tegelijk hard en onverschillig door het leven gaan. Wel barmhartig. Even barmhartig als de barmhartige Samaritaan. Amen.