Bezinning bij / surfen naar:
Zusters en broeders,
Onlangs was ik in Firenze, en zoals altijd wanneer ik in die stad ben, nam ik ruimschoots de tijd om het museum van de dom te bezoeken. Er staan daar immers een paar beelden die me onweerstaanbaar aantrekken, onder meer het laatste werk van Michelangelo, een pakkende piëtabeeldengroep waarin hij ook zichzelf heeft afgebeeld. Daarnaast zijn er twee beelden van Donatello die me telkens opnieuw bij de keel grijpen. Het eerste is een houten beeld van Maria Magdalena, het tweede een marmeren beeld van Habakuk, de profeet die we in de eerste lezing hoorden. Donatello beeldt hem af met brandende ogen en diepe groeven in het gelaat. Onder zijn handen wordt Habakuk een man die verteerd wordt door zijn profetentaak en door de ellende die hij om zich heen ziet. En elke keer als ik voor dat beeld sta, hoor ik hem wanhopig morren: “Hoe lang moet ik nog roepen, Heer, terwijl Gij maar niet luistert? Hoe lang nog moet ik de hemel geweld aandoen, terwijl Gij maar geen uitkomst brengt?” Hij schreeuwt het zo wanhopig en zo ontredderd uit dat het antwoord van God dreigt verloren te gaan. En dat antwoord luidt: “Blijf maar geloven. Geef het wachten maar niet op. Maar je moet blijven geloven.”
Dat is ook het antwoord dat Jezus aan zijn apostelen geeft: Blijf maar geloven. Misschien hebben we nooit stilgestaan bij dat woord, maar als je het tot zijn kern herleidt, krijg je ‘lov’, en dat herken je zonder twijfel: het gaat om het Engelse ‘love’. Met andere woorden, ‘geloven’ en ‘houden van’ zijn hetzelfde woord. Ze zijn dus onafscheidelijk met elkaar verbonden. Als je van iemand houdt, geloof je die iemand ook. Meer nog, je gelooft ook in hem of haar. En andersom is het ook waar: liefde zonder geloof, dus zonder vertrouwen, is dood. Een paar dagen geleden ontmoette ik een van mijn oud-leerlingen. Hij vertelde me dat zijn relatie een paar maanden voordien na dertien jaar was stuk gelopen. Hij heeft een beroep waarbij hij heel onregelmatige werkdagen heeft, hij kan elk moment opgeroepen worden, ook buiten de normale werkuren en tijdens het weekend, en zijn vrouw kon dat niet langer af. Ze was er vast van overtuigd dat hij niet naar zijn werk, maar wel ergens anders naartoe ging. Haar jaloersheid was sterker dan haar vertrouwen. Met een scheiding als gevolg. Het deed hem pijn, want hij hield van zijn vrouw.
Vertrouwen dus, gebaseerd op geloof en op liefde, dat is wat God ons via Habakuk voorhoudt, en wat ook Jezus als antwoord geeft aan zijn leerlingen en aan ons: dat we moeten blijven geloven, dat we nooit mogen opgeven met geloven, en dat geloof moet gepaard gaan met liefde. Ook al maken we niet altijd mooie dingen mee in ons leven, in de wereld en in de Kerk, dan nog moeten we het geloof hebben van een mosterdzaadje. Ieder van ons maakt pijnlijke dingen mee: ziekte, dood, scheiding, problemen met de kinderen, ontgoochelingen en mislukkingen. En in de wereld zien we onrecht, armoede, uitbuiting, terrorisme, oorlog en burgeroorlog. Onze kerken lopen leeg, het geloof gaat achteruit en God lijkt verdwenen uit onze samenleving. Het is allemaal niet fraai en verre van hoopgevend, en toch zegt Jezus: ‘Blijf geloven. Een sprankeltje geloof niet groter dan een mosterdzaadje kan al wonderen verrichten.’ Wonderen van menselijkheid, want geloof zit vol kracht, zoals mensen als Damiaan en Moeder Theresa hebben aangetoond, en zoals miljoenen anderen dat elke dag in alle stilte ook aantonen. Mensen die rotsvast geloven en vertrouwen, en die het daar niet bij laten. ‘Want’, voegt Jezus er waarschuwend aan toe, ‘geloven alleen is niet voldoende; er moet ook gewerkt worden. Geloof zonder daden is geen geloof.’ Als we geloven, bidden en trouw naar de kerk komen, zijn we nog maar halfweg. Nee, dat geloof moet ook tot leven komen in ons handelen en in onze omgang met onze naaste.
Zusters en broeders, ons geloof is nooit af en we kunnen nooit zeggen: ik ben gearriveerd. Ik sta nu wel goed genoeg bij God, ik kan dus op mijn lauweren gaan rusten. ‘Nee’, zegt Jezus, ‘zo werkt dat niet’, en Hij vertelt de parabel van de heer die zijn knechten aan het werk zet, ook al zijn ze moe van de arbeid. Ze denken toch niet dat hij hen zal bedienen, zeker? Dat moeten ook wij niet denken. Het is niet omdat we geloven en vertrouwen en onze naaste helpen dat God ons daarvoor moet gaan belonen. ‘Boter bij de vis’, denken we misschien. ‘Ik doe wat ik moet doen, en in ruil moet God me een goed en aangenaam leven geven.’ ‘Nee’, zegt Jezus, ‘dienen en blijven dienen is de boodschap. Niet gij hebt het voor het zeggen, wel God.’ Hij zegt dat ook tot onze Kerk. Onze Kerk is er niet voor zichzelf, en ze is er ook niet voor de paus, de kardinalen, de bisschoppen, de priesters en al haar andere leden. En ze moet vooral niet rond haar eigen navel draaien. Nee, ze moet dienen, volop dienen. Dat is en blijft haar enige opdracht.
Zusters en broeders, geloven, vertrouwen, dienen: dat maakt ons tot mensen naar Gods hart. En ook tot mensen naar het hart van deze wereld, die best wat meer geloof, wat meer vertrouwen en wat meer dienstbaarheid kan verdragen. Dan zal deze vredeszondag geen maat voor niets zijn, maar een begin van licht in onze dikwijls moeilijke wereld. Amen.