Zusters en broeders,
Het liturgisch jaar is gebouwd rond de sterke bakens van ons geloof: Kerstmis, Pasen en Pinksteren. Deze feesten worden telkens voorafgegaan door een periode van voorbereiding - de advent en de vasten - en ze worden ook uitgeleid door een aantal herdenkingsmomenten die erbij aansluiten. In de tijd tussen die sterke periodes in vieren we de zondagen door het jaar. Daarin blijven we stilstaan bij andere woorden en daden van Jezus. Van dat schema wordt maar zelden afgeweken. Vandaag is dit wel het geval. We vieren vandaag dus niet de liturgie van de twaalfde zondag door het jaar, maar we blijven stilstaan bij de geboorte van Johannes de Doper. Dat wijst erop dat dit een belangrijk moment is in de Blijde Boodschap die God ons door zijn Zoon Jezus heeft gebracht.
We vieren die geboorte aan de hand van het verhaal zoals het ons door de evangelist Lucas is overgeleverd. Zacharias is een priester. Hij en zijn vrouw Elisabet zijn kinderloos, en ze zijn al zo oud dat ze hun kinderwens hebben moeten opgeven. Maar tijdens zijn dienst in de tempel verschijnt hem de engel Gabriël, die hem aankondigt dat zijn vrouw een zoon zal baren die hij Johannes moet noemen. Hij zal groot zijn in de ogen van de Heer, en hij zal velen terugbrengen tot de Heer, hun God. Zacharias is letterlijk met verstomming geslagen. Hoe kan dat nu, zijn vrouw is te oud om nog een kind te krijgen. Hij kan die engel met zijn blijde boodschap dus niet geloven. Of misschien durft hij hem niet geloven. Ook zijn vrouw kan of durft het niet geloven: wanneer ze enige tijd later zwanger wordt, komt ze vijf maanden lang het huis niet uit. Pas dan durft ze geloven en zeggen: ‘Dit heeft de Heer voor mij gedaan toen het Hem behaagd heeft mijn schande bij de mensen weg te nemen.’ Haar schande omdat ze kinderloos was gebleven, zij, de vrouw van die voorbeeldige priester.
In de evangelielezing horen we het vervolg van het verhaal. Elisabet schenkt het leven aan een zoon. Tot ieders verbazing noemen zijn ouders hem Johannes, en nog groter wordt de verbazing wanneer Zacharias ineens opnieuw kan spreken. Hij zingt een lofzang over God de Heer, maar die is niet opgenomen in de lezing van vandaag. We lazen wel het einde van het verhaal, en zo vernemen we dat Gods Geest in Johannes leeft, en dat hij in de woestijn verblijft tot op de dag waarop hij de mensen begint op te roepen tot een doopsel van bekering.
Zusters en broeders, we vieren het feest van Johannes de Doper niet alleen omdat hij de wegbereider is van Jezus. We vieren het ook omdat het verhaal enkele sterke vingerwijzingen bevat. Vooreerst: niets is onmogelijk in de ogen van God. En wat God met ons en met zijn wereld voorheeft, kan ons zodanig met verstomming slaan dat we het, net als Zacharias, niet meer onder woorden kunnen brengen. Onverwachte dingen, licht in de tunnel die het leven soms kan zijn. Sterke hoop wanneer alles naar wanhoop ruikt. ‘Niet opgeven’, zegt God telkens weer, ‘Ik ben er voor u en Ik zal er altijd zijn voor u.’ En dan zien we hoe geloof kracht geeft, hoe uit ondergang nieuw leven groeit. Ik denk hier aan pater Damiaan. De wereld had zich al lang neergelegd bij het feit dat er melaatsen waren, en het enige verweer was hen op te sporen en ergens op een eiland te dumpen. Daar werd gewoon niet verder over nagedacht. Tot Damiaan door God gegrepen werd en hij de wereld dwong wél na te denken en naar menswaardige oplossingen te zoeken. En wat bleek enkele jaren later? Dat melaatsheid een ziekte was als een andere, die zelfs met vrij eenvoudige middelen te genezen was. Ik denk hier ook aan wat er in Europa gebeurde na de tweede wereldoorlog. De zoveelste oorlog in de rij tussen Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië, een oorlog die al honderden jaren duurde, en die almaar meer volkeren en op de duur ook continenten meesleepte in een almaar wreder wordende slachtpartij. Ook daar dacht niemand meer bij na. Die oorlogen in Europa waren een feit, een noodzakelijk kwaad. Tot er voldoende mensen en zelfs politici door God gegrepen werden, en de oude vijanden op de puinen van het verleden een nieuw Europa bouwden. De schijnbaar onverzoenlijke vijanden werden vrienden, zodat er voor het eerst in de geschiedenis al meer dan zestig jaar geen oorlog meer is in onze streken.
Zusters en broeders, op het einde van de evangelielezing hoorden we dat Johannes in de woestijn verbleef tot op de dag waarop hij zijn doopsel van bekering preekte. Welnu, ik denk dat ook wij, dat onze wereld, dat alle mensen zich zo nu en dan moeten terugtrekken in de woestijn van het leven. De woestijn als moment van bezinning, van stilte, van gebed, van geloof, van overgave aan God. Even op de rem gaan staan van ons leven, even de jacht van ons afschudden en terugplooien op wie en wat we zijn, ons bezinnen over ons leven en kracht putten uit ons geloof en uit de nabijheid van God. Beseffen dat we rusten in de palm van zijn hand, dat zijn schaduw over ons waakt en dat Hij telkens nieuwe, goede dingen met ons voorheeft.
En ten slotte: laten we nooit vergeten dat we met zijn allen Johannes heten, want Johannes, dat is niet zomaar een naam, nee, Johannes betekent ‘God is genadig, God heeft gegeven.’ Laat dat besef in ons leven: dat ook wij een geschenk zijn en blijven van Gods genade, en dat Hij ook met ons altijd iets nieuws, iets onmogelijks wil beginnen. Iets waaraan wijzelf mogen meewerken. Amen.