Bezinning bij / surfen naar:
Zusters en broeders,
We hoorden zonet het overbekende verhaal van de Emmaüsgangers. Overbekend, inderdaad, en tegelijk zo onbekend. Want Emmaüs, waar ligt dat eigenlijk? Ruim elf kilometer van Jeruzalem, zo staat er in de tekst. Maar ook vandaag weet men nog altijd niet welk dorp in een straal van elf kilometer rond Jeruzalem daaraan zou kunnen beantwoorden. En verder: we weten dat een van beide reizigers Kléopas heet, maar wie is de tweede man of vrouw in het verhaal? En nog: hoe is het mogelijk dat die twee Jezus niet herkennen, terwijl ze nochtans leerlingen van Hem zijn? Je ziet, een prachtig verrijzenis- en ontmoetingsverhaal, maar een verhaal dat meer vragen oproept dan het er direct beantwoordt. Dus is het goed dat we eens achter het verhaal gaan kijken om te proberen de boodschap ervan te achterhalen.
Vooreerst Emmaüs. We weten niet welk dorp ermee bedoeld wordt. Welnu, ik denk dat dit ook niet belangrijk is. Het zou me zelfs niet verbazen dat het niet eens bestond, maar dat het door de evangelist Lucas bedacht werd als symbool voor gelijk welk dorp dat ligt aan het einde van de weg naar áf. Want dat die twee de weg naar áf gaan, is duidelijk. Totaal moedeloos vertellen ze aan de vreemdeling dat ze leefden in de hoop dat Jezus Israël zou verlossen, maar drie dagen geleden werd Hij vermoord, en van verlossing was geen sprake meer. Voor hen, die Jezus naar Jeruzalem waren gevolgd, blijft alleen nog de weg terug, de weg naar nergens. Geen toekomst meer, geen hoop meer. Die is definitief geblokkeerd door Jezus’ dood. Ze kunnen alleen nog kijken met de ogen van de wanhoop, van de pijn, de geseling, de martelgang, de kruisiging, de dood. Dat zijn de beelden die op hun netvlies gebrand staan, dat is de enige werkelijkheid die ze zien, die ze kúnnen zien. En dat is ook de reden waarom ze Jezus niet herkennen: Hij beantwoordt helemaal niet aan die vreselijke werkelijkheid die in hen is vastgebrand.
Maar er is ook een andere reden waarom ze Jezus niet herkennen en ook niet kúnnen herkennen: ze weten gewoon veel te weinig over Hem. Ze kennen de Schriften niet, ze weten niet wat daarin over de Messias te lezen staat. Dus opent Jezus voor hen de Schriften, en beginnend met Mozes verklaart Hij hun uit al de profeten wat op Hem betrekking heeft. En dat beurt twee moedelozen zodanig op dat ze Hem uitnodigen bij hen te blijven, want het werd al avond en de dag liep ten einde.
En ten slotte: wie is de naamloze man of vrouw in het verhaal? Wel, het zou me opnieuw niet verbazen mocht de evangelist die persoon bewust vaag en naamloos hebben gehouden, zodat iedereen hem of haar naar eigen inzicht kan invullen. Is het een kennis van Kléopas? Of is het zijn vrouw? Of iemand die hij in de omgeving van Jezus heeft leren kennen? Of … zijn wij misschien die naamloze tweede? Is het verhaal van de Emmaüsgangers misschien óns verhaal, het verhaal van ónze vertwijfeling, van onze verblinding, van onze weg naar áf? Ik wil daarmee helemaal niet zeggen dat Lucas het verhaal verzonnen heeft, zeer zeker niet, maar het zou me dus niet verbazen dat hij het bewust vaag heeft gehouden om het op die manier te maken tot het verhaal van iedereen. Het verhaal van een ontmoeting die hoop brengt.
En dan wordt het een heel herkenbaar verhaal. Misschien heb je het zelf al meegemaakt: je bent in een warenhuis of je zit op de trein, en een onbekende begint je zomaar zijn of haar hopeloosheid, pijn, ongeluk, ellende te vertellen. Of misschien heb je het zelf al gedaan: aanleunen bij een onbekend luisterend oor, op zoek naar begrip, op zoek naar hoop. Net zoals die twee Emmaüsgangers hun hart luchten bij die vreemdeling die hun weg kruist. Zijn we trouwens niet altijd op zoek naar iemand bij wie we kunnen aanleunen, iemand op wie we kunnen vertrouwen? Onze man of vrouw, onze kinderen, onze vrienden en bekenden, onze collega’s op het werk, onze buren en ga zo maar door?
En dan het feit dat ze Jezus niet herkennen omdat ze de Schriften niet kennen. We merken de jongste jaren een sterke achteruitgang in de geloofspraktijk. Welnu, is die niet mee te verklaren door het feit dat we meer en meer van Bijbels analfabetisme moeten spreken? Wie kent de verhalen over Jezus nog? Wie weet nog wie Hij was en waarvoor Hij stond? Hoeveel ouders vertellen die verhalen nog door aan hun kinderen? En in hoeveel godsdienstlessen komt Hij nog ter sprake? Ik zou dus met aandrang aan ouders en grootouders willen vragen: vertel de verhalen over Jezus, lees de Bijbel met hen. En aan de godsdienstleerkrachten en de makers van godsdienstleerboeken zou ik met evenveel aandrang willen vragen dat ook zij dat zouden doen, en dat ze steeds in gedachten zouden houden dat een godsdienstles waarin God, Jezus of de Bijbel niet er sprake komen, geen godsdienstles is. En dat ze ook in gedachten zouden houden dat niemand kan houden van of zich inzetten voor iets of iemand die hij of zij niet kent. Hoe zouden jongeren godsdienstig kunnen zijn als ze niets weten over God, als ze niet eens de tien geboden of de sacramenten kennen, en als ze van Jezus alleen met zekerheid weten dat hij geen popzanger is? Want ook dat wil Lucas ons duidelijk maken: dat Jezus een vreemdeling is en blijft tot onze ogen geopend worden en wij Hem herkennen in de Schriften.
Zusters en broeders, Jezus loopt met ons mee de weg van ons leven, en we hebben het niet in de gaten. Hij dringt zich niet op. Hij blijft een vreemdeling tot we hem willen herkennen in zijn woorden en in zijn daden. In zijn liefde, in zijn vrede, in zijn bekommernis om wie de weg naar áf gaat. In zijn breken van het Brood. In dit alles wil Hij met ons meegaan en ons dragen. Ik denk dat het goed zou zijn mochten ook wij zeggen: ‘Blijf bij ons, Heer, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.’ Ik ben er zeker van dat ook ons hart zou branden van geluk en dat we de weg naar áf zouden verlaten, en de weg naar God en naar elkaar zouden vinden. De weg die voert naar een leven en een wereld van liefde, vrede en vreugde. Amen.