Bezinning bij / surfen naar:
Zusters en broeders,
Een vader vraagt zijn zoon om in zijn wijngaard te gaan werken. Die belooft dat te zullen doen, maar hij gaat niet. Wanneer de vader het aan zijn tweede zoon vraagt, zegt die dat hij geen zin heeft, maar nadien krijgt hij spijt en hij gaat toch. Jezus vertelt dit verhaal nadrukkelijk aan de hogepriesters en de oudsten van het volk, en Hij past het ook toe op hen. Zij zijn die zoon die ja zegt maar nee doet, terwijl de tollenaars en de zondaars, die zij minachten en uitspuwen, de andere zoon zijn. Tollenaars en zondaars lijken niet te willen luisteren naar het woord van God, maar als het erop aankomt, staan zij er toch voor open. Zoals ze al open stonden voor de boodschap van Johannes de Doper. De hogepriesters, de schriftgeleerden, de farizeeën en de oudsten daarentegen deden en doen alsof ze wél oor hebben voor Gods woord, maar dat is slechts schijn. Daarom schold Johannes hen uit voor adderengebroed en schijnheiligen, die niet zouden ontsnappen aan de toorn van de Heer. Ook Jezus is niet mals voor hen: tollenaars en zondaars zullen nog eerder het Rijk Gods binnengaan dan zij, zegt Hij.
Het verhaal is dus bedoeld voor de tegenstanders van Jezus. Bijgevolg zouden we kunnen denken dat we op onze beide oren mogen slapen; wij zijn immers geen tegenstanders van Jezus, anders zouden we hier niet zitten. Maar we moeten oppassen: we weten dat Jezus zijn verhalen over de hoofden van aanwezigen heen ook tot de afwezigen richt. Met andere woorden, Jezus vertelt zijn verhaal ook aan ons, en terecht, want zeg nu zelf: hoe dikwijls is ons ‘ja’ geen ‘ja maar’? Hoe dikwijls is ons ‘ja’ geen ‘ja’ omdat het gemakkelijker is om ja te zeggen dan om nee te zeggen? Je praat gewoon mee met diegene die iets vraagt, iets zegt, iets wil, en daarna doe je ermee wat je wilt. Hoe dikwijls wordt ons ja op die manier geen nee?
Ja zeggen en nee doen: in onze relaties, in de liefde, in ons gezin, op ons werk, tegen de belastingen. Het ja van kinderen tegen hun ouders en van ouders tegen hun kinderen; het ja van mensen onder elkaar; het ja van werkgevers en werknemers, het ja van politici, maar als het erop aankomt, is het steevast nee. We staan er nooit bij stil hoeveel goeds er daardoor verloren gaat: beloften die in woorden blijven hangen, vergeving die door wrok wordt verstikt, hulpvaardigheid die maar heel eventjes duurt, vriendschap die een stille dood sterft. Zoveel moois en zoveel goeds dat niet gebeurt omdat we veel beloven, maar weinig geven. En weet je wat het nog erger maakt? Dat we de neiging hebben anderen daarvan de schuld te geven. We maken onszelf wijs dat we wel ‘ja’ zouden willen doen, maar dat anderen niet van hun woord zijn, zich niet aan de afspraken houden, een slecht voorbeeld geven en ga maar door. Dus zijn wij ook niet meer gebonden door ons ja.
In de eerste lezing wijst God ons daar via de profeet Ezechiël streng voor terecht. Want ook Hij krijgt natuurlijk de schuld voor onze tekortkomingen. Maar Hij zegt: ‘Gij beweert dat mijn wegen niet recht zijn, terwijl de waarheid is dat uw eigen wegen niet recht zijn. Gij schuift Mij, uw God, uw eigen fouten in de schoenen.’ Juist, ja, zusters en broeders, het is altijd de ander geweest. Nooit wijzelf. En toch willen we volgelingen zijn van Jezus, Hij die zei: ‘Uw ja zij ja en uw nee zij nee, en alles wat ge daaraan toevoegt, komt voort uit het kwaad.’ In de tweede lezing zingt
Zusters en broeders, zoals altijd kunnen en mogen we ons aan Jezus spiegelen. Zijn ja was ja, zijn nee was nee. Ja tegen het leven, ja tegen de allesgevende liefde, ja tegen ons geloof, ja tegen de goedheid, de zachtheid, de barmhartigheid, de vergevensgezindheid, de vrede. Ja tegen onszelf en tegen alles wat wij vanuit ons geloof kunnen en willen zijn. En nee tegen de leugen, het onrecht, de hardheid, de liefdeloosheid, het geweld, de armoede, de uitbuiting. En ook nee tegen ‘ja zeggen en nee doen’. Ons ja zij ja en ons nee zij nee. Naar het voorbeeld van Jezus. Amen.